Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Het overwinnen van de materie – De toename van het geestelijke

De gang door de materie is een eindeloos lange gevangenschap voor het wezenlijke en daarom moet de bevrijding een verlossing voor het wezen betekenen. Hoe knellender de dwang was, des te meer maakt de bevrijding uit de vorm gelukkig en daarom is het heel waardevol, wanneer de mens zich geheel van materiële dingen kan scheiden, want des te eerder kan de ziel zich van haar last bevrijden en zich tot de hoogte verheffen. Vrij komen uit de vorm betekent vrij worden van het verlangen, zodat niets werelds hem meer begerenswaardig lijkt en hij dus alle materie overwonnen heeft. En dan is het gemakkelijk voor de geest om zich te ontplooien.

De materie is de hindernis voor het geestelijke streven. Ze is er eigenlijk voor de mens, maar moet toch overwonnen worden. Dat wil zeggen dat de geneigdheid ernaar uit het hart gerukt moet worden, want als de mens naar iets werelds verlangt, dan knoopt hij door zijn verkeerde liefde in zekere zin weer de verbinding met dit wereldse aan en zodoende gaat zijn ontwikkeling achteruit. Zijn verlangen betreft een uiterlijke vorm, die hij al overwonnen had en het daarin verborgen geestelijke probeert zich nu te vermenigvuldigen, doordat deze het al vergevorderde geestelijke binnen zijn bereikt trekt en dit betekent weer een groter verlangen naar de materie.

Het verblijf in de vorm moet voor het geestelijke een dwang zijn, zodat het probeert zich daaruit te bevrijden. Als het eenmaal uit deze uiterlijke vorm bevrijd is en in de volgende ontwikkelingsfasen ook door verdere vormen gegaan is, dan mag het nu niet meer naar deze uiterlijke vormen verlangen, die het al overwonnen heeft. Het moet veeleer zulke vormen leren verachten. Dat wil zeggen dat ze voor de mens niet meer zo veel mogen betekenen, dat hij ernaar verlangt.

Maar waar het verlangen naar de materie nog heel sterk is, daar kan men van een overmacht van het onrijpe geestelijke spreken, waar de mens aan ten prooi valt. De wil van de mens is zwak en laat zich door het geestelijke in de materie overheersen. Zodoende wordt ze weer een prooi van het werkzaam zijn van satanische krachten, die de mens de materie als misleiding voorhoudt om het streven naar God, het bewuste gebed, tegen te gaan en dat lukt deze kracht ook nog.

Dan neemt de materie het al rijpere geestelijke weer in zich op, zodat het onrijpe geestelijke in die materie toeneemt. Dit doet afbreuk aan het geestelijke, dat zich opwaarts ontwikkelt. Voor de mens betekent dit weer een geestelijke achteruitgang. Zo’n mens zal voortdurend in de ban zijn van datgene, waar het naar verlangt. Het valt hem steeds zwaarder zich daarvan te bevrijden en hij wordt meer en meer slaaf van dat, waar hij meester over zou moeten zijn of zou moeten overwinnen. Dan begint de macht, die onderworpen had moeten zijn, de overhand te krijgen en het gevolg daarvan zal zijn, dat hij haar ook in het hiernamaals nog toegedaan is, doordat hij naar aardse goederen streeft en weinig of helemaal niet aan zijn ziel denkt. Hij kan dus in het gunstigste geval op dezelfde trede blijven staan.

Maar het gevaar is heel nabij, dat het verlangen naar aardse goederen zo groot is, dat God aan dit verlangen voldoet en het geestelijke opnieuw door deze vorm ingelijfd wordt, die zijn gezindheid en denken vervult. Dat het wezen dezelfde weg af moet leggen en opnieuw de uiterlijke vorm als drukkende last ervaart, tot het zich uiteindelijk van het verlangen ernaar vrijgemaakt heeft. Tot het uiteindelijk de materie overwonnen heeft en alleen nog maar naar geestelijke goederen verlangt.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Peter Schelling

Überwinden der Materie.... Vermehren des Geistigen....

Der Gang durch die Materie ist eine endlos lange Gefangenschaft für das Wesenhafte, und es muß daher die Freiwerdung für das Wesen eine Erlösung bedeuten. Je drückender der Zwang war, desto beglückender ist die Befreiung aus der Form, und daher ist es von größtem Wert, wenn sich der Mensch gänzlich von materiellen Dingen trennen kann, denn desto eher kann sich die Seele ihrer Last entledigen und zur Höhe schwingen. Frei werden aus der Form heißt frei werden von der Begierde, daß ihm Irdisches nicht mehr begehrenswert erscheint und er also jegliche Materie überwunden hat. Und dann ist es für den Geist eine Leichtigkeit, sich zu entfalten. Die Materie ist das Hindernis des geistigen Strebens. Sie ist da, eigentlich für den Menschen, soll aber dennoch überwunden werden, d.h., der Hang danach muß aus dem Herzen gerissen werden, denn begehrt der Mensch etwas Irdisches, dann knüpft er gewissermaßen wieder die Verbindung an mit diesem Irdischen durch seine verkehrte Liebe und gestaltet sich also rückschrittlich. Sein Verlangen gilt einer Außenform, die er schon überwunden hat, und das darin verborgene unreife Geistige sucht sich nun zu vermehren, indem es das schon fortgeschrittene Geistige in seinen Bereich zieht und dies wieder vermehrtes Verlangen nach der Materie bedeutet.... (1.3.1941) Der Aufenthalt in der Form soll für das Geistige ein Zwang sein, auf daß es davon frei zu werden sucht. Ist es aber einmal dieser Außenform ledig und in den weiteren Entwicklungsphasen auch durch weitere Formen gegangen, so darf es nun nicht mehr Verlangen tragen nach jenen Außenformen, die es schon überwunden hat. Es muß vielmehr solche verachten lernen, d.h., sie dürfen dem Menschen nicht mehr so viel bedeuten, daß er sie begehrt. Wo aber das Verlangen nach der Materie noch sehr stark ist, dort kann man von einer Übermacht des unreifen Geistigen sprechen, dem der Mensch zum Opfer fällt. Der Wille des Menschen ist schwach und läßt sich von dem Geistigen in der Materie beherrschen, also verfällt er wieder dem Wirken satanischer Kräfte, die dem Menschen die Materie als Blendwerk vorhält, um das Streben zu Gott, das bewußte Gebet, zu unterbinden, und es gelingt dieser Kraft auch.... Dann nimmt die Materie das schon reifere Geistige wieder in sich auf, so daß also das unreife Geistige in sich vermehrt wird, was dem in der Höherentwicklung befindlichen Geistigen Abbruch tut, also für den Menschen dies geistigen Rückgang bedeutet. Ein solcher Mensch wird ständig unter dem Bann dessen stehen, was er begehrt. Es fällt ihm immer schwerer, sich davon zu lösen, und er wird nach und nach zum Sklaven dessen, was er beherrschen, d.h. überwinden sollte; dann beginnt die Macht zu herrschen, die unterliegen sollte, und es wird die Folge davon sein, daß der Mensch von jener Macht selten los kann, daß er auch im Jenseits ihr noch huldigt, indem er nach irdischen Gütern trachtet und seiner Seele wenig oder gar nicht gedenkt. Er kann also im günstigsten Falle auf gleicher Stufe stehenbleiben. Die Gefahr liegt aber sehr nahe, daß das Verlangen nach irdischem Gut so groß ist, daß Gott diesem Verlangen entspricht und das Geistige erneut dieser Form einverleibt wird, die sein Sinnen und Denken erfüllt.... daß das Wesen den gleichen Weg zurücklegen muß und von neuem die Außenform als drückende Last empfindet, bis es sich endgültig frei gemacht hat von dem Verlangen danach.... bis es endgültig die Materie überwunden hat und nur geistiges Gut begehrt....

Amen

Vertaler
This is an original publication by Bertha Dudde