Per far sentire allo spirituale il suo stato legato, gli deve anche essere reso riconoscibile sia il proprio stato di costrizione come anche la libertà della volontà. Il primo stato dev’essere percepito come tormento e l’altra considerata come aspirabile, solo allora contribuirà con il suo proprio per liberarsi dal primo stato, per giungere alla libertà della volontà. Quindi gli esseri della Luce devono irradiare quest’ultima sulle Opere di Redenzione, il cui spirituale langue ancora nella totale oscurità. Questo deve percepire piacevole il raggio di Luce e desiderarlo ora continuamente. Ma ogni irradiazione di Luce è la conseguenza di un’attività servente, quindi il servire in una qualunque forma precede, prima che possa seguire una regolare radiazione di Luce. Ogni forma esteriore è comunque esposta all’irradiazione di Luce, ma dello spirituale del tutto indurito se ne distoglie ed ha bisogno di un tempo infinitamente lungo, prima che si apre alla Luce, cioè che lasci agire questa su di sé. Ma poi irrompe il desiderio per la Luce con violenza elementare. Allora spinge alla superficie tutto ciò che prima era nell’abisso e tende alla Luce, e poi tutto lo spirituale desideroso viene liberato dalla sua lunga prigionia attraverso eruzioni e procede nel suo percorso di sviluppo in forma esteriore mutata. E davanti ad una tale eruzione violenta si trova ora anche la Terra, le cui entità spirituali legate desiderano la liberazione, la Luce e l’attività servente. E proprio allora lo spirituale che langue nell’abisso e nell’assenza di Luce spinge verso l’Alto, quando lo spirituale sulla Terra non utilizza la pienezza di Luce che gli giunge e questa rimane in certo qual modo inosservata. Allora lo spirituale non sviluppato cerca di appropriarsi questa pienezza di Luce, e tende con violenza elementare a ciò che si manifesta attraverso delle catastrofi della natura e crea fondamentali cambiamenti in riferimento alle correnti spirituali, perché lo spirituale che giunge alla s superficie della Terra impiega ora in forte misura ogni corrente spirituale e sottrae perciò della Forza spirituale agli esseri già altamente sviluppati, che non badano alla stessa e la lasciano inutilizzata, e questo significa sovente la fine corporea di questi esseri sulla Terra. Lo spirituale non sviluppato si prende la Forza spirituale, mentre ora cambia notevolmente la sua forma esteriore, cioè ha preparato un accesso alla Luce. Ed ora questo spirituale può percorrere il suo cammino di sviluppo sulla Terra, quindi tendere liberamente alla Luce, deve soltanto utilizzare la Forza a sua disposizione attraverso l’attività servente. Ma quando una volta si è risvegliato nello spirituale il desiderio per la Luce, allora non si rifiuta nemmeno più di servire in qualunque modo, perché sente quest’attività come mezzo per ricevere più Luce e percepisce contemporaneamente da ciò l’allentamento della catena della sua forma esteriore, ed anche se il percorso di sviluppo corrisponde ora ad una legge dell’obbligo, l’essere stesso è comunque anche disposto di percorrerlo, è la sua volontà, anche se non libera, che coincide con la Volontà divina.
Amen
TraduttoreOm het geestelijke zijn geboeid zijn te laten voelen, moet hem zowel de eigen gedwongen toestand als ook de vrijheid van de wil duidelijk zichtbaar gemaakt worden. Het geestelijke moet het ene als een kwelling ervaren en het andere als nastrevenswaardig beschouwen. Pas dan zal hij het zijne doen om vrij te komen uit de eerste toestand en tot vrijheid van de wil te komen.
Dus moeten de wezens van het licht dit laatste uitstralen op scheppingswerken, van wie de geest nog in volledige duisternis smacht. Deze moeten de lichtstraal als aangenaam ervaren en er nu voortaan naar verlangen. Het moet dus naar de hoogte verlangen, waar er licht in overvloed is. Maar elke lichtuitstraling is het gevolg van een dienende werkzaamheid, dus het op één of andere manier dienen moet voorafgaan, voordat een echte lichtuitstraling plaats kan vinden.
Weliswaar is elke uiterlijke vorm aan lichtuitstraling blootgesteld, maar het geheel verharde geestelijke wendt zich hiervan af en heeft een eindeloos lange tijd nodig voordat het zich voor het licht opent, dat wil zeggen dit op zich in laat werken. Maar dan breekt het verlangen ernaar met oerkracht door. Dan dringt alles, wat voordien in de diepte was, naar de oppervlakte en streeft naar het licht en dan wordt al het verlangende geestelijke door erupties uit zijn lange gevangenschap bevrijd en gaat het in een veranderde uiterlijke vorm verder met zijn ontwikkelingsgang. En de aarde, wiens geboeide geestelijke wezens naar bevrijding verlangen, naar licht en dienende werkzaamheid, staat nu ook voor zo’n geweldige eruptie.
En juist dan dringt het in de diepte en de duisternis smachtend geestelijke naar de hoogte, wanneer het geestelijke op aarde de hun toestromende overvloed aan licht niet benut en er in zekere zin geen acht op geslagen wordt. Dan probeert het nog niet ontwikkeld geestelijke zich deze overvloed aan licht toe te eigenen en het streeft er met oerkracht naar, wat door natuurrampen tot uitdrukking komt en radicale veranderingen veroorzaakt met betrekking tot geestelijke stromingen. Want het zich op het aardoppervlak richtend geestelijke neemt nu in sterke mate elke geestelijke stroming waar en onttrekt daarom geestelijke kracht aan de al opwaarts ontwikkelde wezens, die op deze kracht geen acht slaan en onbenut laat, wat vaak het lichamelijke einde van deze wezens op aarde betekent.
Het nog niet ontwikkeld geestelijke gebruikt nu geestelijke kracht, doordat het nu zijn uiterlijke vorm aanzienlijk verandert, dat wil zeggen deze het licht toegang verschaft heeft. En nu kan dit geestelijke zijn ontwikkelingsgang op aarde afleggen en dus naar het licht streven. Het moet enkel de hem ten dienste staande kracht benutten door dienende werkzaamheid.
Maar als het verlangen naar licht eerst eenmaal in het geestelijke ontwaakt is, dan verzet het zich ook niet meer om op één of andere manier te dienen, want het ervaart deze activiteit als middel tot een grotere lichtontvangst en het wordt tegelijkertijd de daardoor losser gemaakte boeien van zijn uiterlijke vorm gewaar en ofschoon de ontwikkelingsgang zich nu via bindend opgelegde wetten afspeelt, is het wezen toch ook zelf bereid om deze gang te gaan, want zijn eigen wil, ofschoon die niet vrij is, stemt met de goddelijke wil overeen.
Amen
Traduttore