Das Unvollkommene verwehrt sich selbst den Zugang zu Gott, und es kann ewiglich nicht zur Anschauung Gottes gelangen, wenn es nicht bestrebt ist, seine Unvollkommenheit abzulegen und sich dem vollkommenen Wesen Gottes anzugleichen. Es kann auch nicht die Ausstrahlungen Gottes in Empfang nehmen, solange es nicht in der Erkenntnis seines mangelhaften Zustandes sich diesen Ausstrahlungen öffnet, um jenen zu beheben. Das Streben nach Vollkommenheit ist erste Bedingung, um sie zu erreichen; streben wird aber der Mensch erst dann, wenn er sich selbst erkennt als unvollkommenes Wesen.... Diese Erkenntnis aber mangelt den Menschen, und zwar deshalb, weil sie ein höchst vollkommenes Wesen nicht mehr anerkennen wollen, weil sie ein solches Wesen, die ewige Gottheit, nicht mehr mit ihrem Denken vereinbaren können und weil sie keine Fühlung haben mit diesem höchst vollkommenen Wesen. Selbst wenn sie von Gott sprechen und an Ihn zu glauben vorgeben, machen sie sich doch keinen rechten Begriff von Seiner Größe und Vollkommenheit, weil sie noch nicht ernstlich darüber nachgedacht haben, wie klein sie ihrem Schöpfer gegenüber sind und wie unvergleichlich erhaben das höchste Wesen ist, Dem alle Macht zur Verfügung steht im Himmel und auf Erden. Eine innerliche Betrachtung darüber, ein Sich-Versenken in die Beweise göttlicher Liebe, Weisheit und Allmacht, die sich dem Menschen in jedem Schöpfungswerk darbieten, läßt ihm erst ein Ahnen kommen von der eigenen Unzulänglichkeit, weil die Vollkommenheit Gottes nun erst ihm bewußt wird. Und dann erst setzt von seiten des Menschen ein Streben ein, wenn diese Erkenntnis ihn bewegt, wenn er sich sehnt danach, das höchste und vollkommenste Wesen sich selbst geneigt zu machen, wenn er Dessen Liebe und Wohlgefallen erringen möchte und sich nun bemüht, vollkommen zu werden. Denn erst ein bewußtes Streben läßt ihn reifen. Nun erst verringert sich die Gottferne, es erkennt sich der Mensch als ein Geschöpf des vollkommensten Wesens, das ursprünglich gleichfalls vollkommen war und dessen Endziel wieder der Urzustand ist, er weiß, daß sein Abfall von Gott ihm auch die Unvollkommenheit eingetragen hat; und er weiß auch, daß die Rückkehr zu Gott nur stattfinden kann im Zustand der Vollkommenheit, daß dieser erst ihm die Nähe Gottes einträgt und daß er nur durch Vollkommenheit zur Anschauung Gottes gelangen kann, weil der Zusammenschluß mit Gott ein Angleichen an das höchste und vollkommenste Wesen bedingt....
Amen
ÜbersetzerHet onvolmaakte belet zichzelf de toegang tot God en het kan eeuwig niet het aanschouwen van God bereiken, wanneer het er niet naar streeft zijn onvolmaaktheid af te leggen en zich aan te passen aan het volmaakte Wezen van God. Het kan ook niet de stralingen van God in ontvangst nemen, zolang het zich niet voor deze stralingen openstelt in het besef van zijn gebrekkige toestand, om deze toestand op te heffen. Het streven naar volmaaktheid is een eerste vereiste om deze te bereiken. Maar streven zal de mens pas, wanneer hij zichzelf ziet als onvolmaakt wezen. Maar dit inzicht ontbreekt de mensen, en wel omdat ze een hoogst volmaakt Wezen niet meer willen erkennen, omdat ze een dergelijk Wezen - de eeuwige Godheid - niet meer met hun denken in overeenstemming kunnen brengen, en omdat ze geen voeling hebben met dit hoogst volmaakte Wezen.
Zelfs wanneer ze over God spreken en voorwenden dat ze in Hem geloven, vormen ze zich toch geen juist begrip van Zijn grootte en volmaaktheid, omdat ze er nog niet serieus over hebben nagedacht, hoe klein ze tegenover hun Schepper zijn en hoe onvergelijkbaar verheven het hoogste Wezen is, aan wie alle macht ter beschikking staat in de hemel en op de aarde. Een innerlijke bespiegeling daarover, een innerlijk zich verdiepen in de bewijzen van de goddelijke Liefde, Wijsheid en Almacht, die aan de mens in elk scheppingswerk zichtbaar worden, laat hem pas een vermoeden krijgen van de eigen ontoereikendheid en onvolmaaktheid, omdat hij zich nu pas bewust wordt van de volmaaktheid Gods. En dan pas begint er van de kant van de mens een streven, wanneer dit inzicht hem ertoe aanzet, wanneer hij er vurig naar verlangt, het hoogste en volmaaktste Wezen tegenover zichzelf gunstig te stemmen, wanneer hij de Liefde en het welgevallen van dit Wezen zou kunnen verkrijgen en nu zijn best doet om volmaakt te worden. Want pas een bewust streven laat hem rijp worden.
Nu pas wordt de afstand tot God kleiner. De mens ziet zich als een schepsel van het volmaaktste Wezen. Hij ziet zich als een wezen dat oorspronkelijk eveneens volmaakt was en wiens einddoel weer de oertoestand is. Hij weet dat zijn afval van God hem ook de onvolmaaktheid heeft opgeleverd en hij weet ook dat de terugkeer naar God alleen kan plaatsvinden in de staat van volmaaktheid, dat deze hem pas de nabijheid van God oplevert en dat hij alleen door volmaaktheid tot het aanschouwen van God kan komen, omdat de aaneensluiting met God een aanpassen aan het hoogste en volmaaktste Wezen vereist.
Amen
Übersetzer