Der Wille gebärt die Tat. Der Wille ist somit das bestimmende, wenngleich die Tat erst die Bestätigung des Willens ist. Ohne den Willen kann die Tat nicht zur Ausführung gelangen; der Wille ohne die Tat aber muß schon vor Gott verantwortet werden, denn er bekundet die Gesinnung des Menschen, den Trieb zum Guten oder zum Bösen. Um den Willen zur Ausführung bringen zu können, muß die dem Menschen zuströmende Lebenskraft genützt werden, also es kann der Mensch sowohl gute als auch schlechte Taten vollbringen, immer wird er dazu die Kraft gebrauchen, die Gott Selbst ihm gibt.... Verübt er nun eine schlechte Tat, so vollbringt er diese mit Hilfe göttlicher Kraft und also tut er etwas, wofür er sich verantworten muß vor Gott. Er hat also seinen Willen gebraucht, um mit der Kraft aus Gott die Kraft Seines Gegners zu vermehren, denn jede schlechte Tat ist ein Sich-Ausliefern der bösen Macht und also ein Vermehren derer. Der Wille des Menschen wendet sich von Gott ab und jener bösen Macht zu durch jede Tat, die sich wider Gott richtet und also eine schlechte Gesinnung bezeugt. Ist der Wille des Menschen gut, also Gott zugewandt, dann wird er die ihm zuströmende Lebenskraft immer nützen zu Taten, die dem Mitmenschen zum Nutzen sind. Er wird in dienender Nächstenliebe sich üben, weil er unentwegt tätig ist, d.h. seinen Willen zur Tat werden läßt. Sind seine Taten in der Liebe geboren, daß also die Liebe den Willen des Menschen antreibt, tätig zu sein, dann ist der Wille des Menschen Gott zugewandt. Es hat sich also der Wille aus freiem Antrieb für Gott entschieden, und jede aus diesem Willen geborene Tat ist vor Gott gerechtfertigt, und Gott bewertet diese Tat dem Liebewillen entsprechend....
Amen
ÜbersetzerDe wil brengt de daad voort en is dus het beslissende, ofschoon de daad pas de bevestiging is van de wil. Zonder de wil zal de daad niet tot uitvoering worden gebracht. Maar de wil moet ook zonder de daad al voor GOD verantwoord worden, omdat hij de gezindheid openbaart van de mens, zijn drang naar het goede of naar het kwade.
Om de wil te kunnen verwezenlijken moet door de mens de hem toestromende levenskracht benut worden, dan kan hij goede maar ook slechte daden volbrengen. Maar steeds zal hij daar de kracht toe gebruiken die GODZelf hem geeft.
Begaat hij nu een slechte daad dan volbrengt hij die met hulp van goddelijke Kracht en doet dus iets, waarvoor hij zich eens voor GOD moet verantwoorden. Hij heeft dan zijn wil gebruikt om met de Kracht uit GOD de kracht van GOD's tegenstander te vergroten, want elke slechte daad is een zich overgeven aan de boze macht en daarom ook een vermeerderen van die macht. De wil van de mens heeft zich dan van GOD afgewend en keert zich tot die kwade macht door elke daad die tegen GOD gericht is, en zodoende het bewijs is van een slechte gezindheid.
Is de wil van de mens goed en GOD toegewijd, dan zal hij de hem toestromende levenskracht steeds gebruiken voor daden die de medemens tot nut zijn. En hij zal zich in dienende naastenliefde oefenen omdat hij dan zonder ophouden werkzaam is, d.w.z. zijn wil tot daad laat worden. En zijn de daden van hem uit de liefde geboren, d.w.z. dat de liefde de wil van de mens aanspoort, dan is de wil van de mens naar GOD toe gewend.
Dan heeft de wil uit eigen beweging voor GOD beslist en elke uit deze wil voortkomende daad is voor GOD gerechtvaardigd, want GOD beoordeeld deze daad overeenkomstig onze wil tot liefde.
Amen
Übersetzer