Het individu legt de aardse weg overeenkomstig zijn bestemming af. Dat wil zeggen dat het niet willekeurig de werkzaamheid of taak van een ander wezen kan vervullen, omdat juist deze taken van het wezen in de verschillende belichamingen ook verschillend zijn. Het is een orde in de schepping, die niet omver gestoten kan worden, dat elk individueel schepsel voor een werkzaamheid bestemd is, die weer bijdraagt aan de instandhouding van het totale scheppingswerk. Niets is zonder doel en zin, dus moet ook de taak van elk wezen met deze zin en dit doel overeenkomen.
Of ze als zodanig door de mensen herkend wordt, is soms wel twijfelachtig, want de mens bezit niet de kennis van de verbanden in de schepping, maar als hij God als een buitengewoon wijs schepsel erkent, mag hij niet door twijfel bevangen worden, want er kan niets van wat de wijste Schepper geschapen heeft, zonder doel in de schepping bestaan.
Elk individueel wezen is ervoor bestemd om een bepaalde tijd geïsoleerd zijn aardse weg te gaan om nu te rijpen door het vervullen van de hem opgelegde taak. In de opwaartse ontwikkeling van het wezen bestaat ook de mogelijkheid van de vereniging met andere, net zulke rijpe wezens, die nu weer een nieuw omhulsel krijgen om weer als individueel wezen de aarde te bewonen. En deze ontwikkeling gaat steeds zo door, tot uiteindelijk de uiterlijke vorm door talloze geestelijke wezens, die zich mochten verenigen, het menselijk vleselijke lichaam geworden is en nu staat het geheel voor de grootste en laatste opdracht op aarde om zich zo te ontwikkelen, dat het zonder enige uiterlijke vorm eens de aarde verlaten kan.
Weer moet nu het wezen, de mens, een werk verrichten, dat hem de rijpe toestand op kan leveren en deze werkzaamheid, die hem de uiteindelijke bevrijding kan brengen, is een werkzaam zijn in liefde. De mens moet wel ook zijn aardse taak vervullen, onafhankelijk van de geestelijke taak, om zich tot volmaaktheid te vormen. En ook de aardse werkzaamheid draagt weer aan de instandhouding bij van wat God geschapen heeft. Maar die aardse werkzaamheid is steeds alleen maar het middel tot het doel, want het eerste en belangrijkste doel van het aardse leven is de ontwikkeling van de ziel, die afzonderlijk van de aardse werkzaamheid uitgevoerd moet worden.
En dat vereist steeds de verbinding van het wezen met God, want zonder deze verbinding kan het wel alle aardse plichten vervullen, zoals dat bedoeld is, maar de ziel kan zich nooit volgens Gods wil ontwikkelen, want daarvoor is buitengewone kracht noodzakelijk, die het wezen weliswaar mateloos ter beschikking staat, maar aan God gevraagd moet worden, dus eerst moet de verbinding met Hem tot stand gebracht worden, wat het eerste en laatste doel van al het wezenlijke in de schepping is.
Want de toenmalige scheiding van God was de aanleiding voor het ontstaan van de scheppingswerken. Zodoende moet de vereniging met God het doel en de zin van al dat zijn, wat God liet ontstaan. De gang van het wezen op aarde moet uiteindelijk tot de vereniging met Hem leiden, voor zover het wezen in het laatste stadium als mens niet opnieuw misbruik maakt van zijn vrije wil en zich weer uit eigen beweging van God verwijdert.
Amen
VertalerDas Einzelwesen legt den Erdenweg zurück seiner Bestimmung gemäß, d.h., es kann nicht willkürlich ein Wesen die Tätigkeit oder Aufgabe eines anderen Wesens erfüllen, da eben diese Aufgaben der Wesen in den verschiedenen Verkörperungen auch verschieden sind. Es ist dies eine Ordnung in der Schöpfung, die nicht umgestoßen werden kann, daß jedes einzelne Geschöpf bestimmt ist zu einer Tätigkeit, die wieder beiträgt zur Erhaltung des gesamten Schöpfungswerkes. Nichts ist ohne Zweck und Sinn, also muß auch die Aufgabe eines jeden Wesens diesem Sinn und Zweck entsprechen. Ob sie von den Menschen erkannt wird als solche, ist zwar mitunter fraglich, denn es besitzt der Mensch nicht das Wissen um die Zusammenhänge im Schöpfungswerk, doch so er Gott als einen überaus weisen Schöpfer anerkennt, darf ihn kein Zweifel befallen, denn es kann nichts zwecklos sein in der Schöpfung, was der weiseste Schöpfer geschaffen hat. Es ist ein jedes Einzelwesen bestimmt, eine gewisse Zeit isoliert seinen Erdenweg zu gehen und nun auszureifen durch das Erfüllen der ihm gestellten Aufgabe. In der Höherentwicklung der Wesen liegt auch die Möglichkeit des Zusammenschlusses mit anderen, gleich reifen Wesen, die nun wieder eine neue Hülle bekommen, um wieder als Einzelwesen die Erde zu beleben. Und es geht dieser Entwicklungsgang immer so fort, bis endlich die Außenform von unzähligen geistigen Wesenheiten, die sich zusammenschließen durften, der menschliche Fleischleib {geworden} ist und nun das Ganze vor die größte und letzte Aufgabe auf Erden gestellt wird, sich so zu gestalten, daß es ledig jeder Außenform einmal die Erde verlassen kann. Wieder muß nun das Wesen.... der Mensch.... eine Tätigkeit verrichten, die ihm den Reifezustand eintragen kann, und zwar ist diese Tätigkeit, die ihm endgültige Befreiung bringen kann, ein bewußtes Tätigsein in Liebe.... Es hat zwar der Mensch auch seine irdische Aufgabe zu erfüllen, unabhängig von der geistigen Aufgabe, sich zur Vollkommenheit zu gestalten, und auch die irdische Tätigkeit trägt wieder zur Erhaltung dessen bei, was Gott geschaffen hat. Sie ist aber immer nur das Mittel zum Zweck, denn der erste und wichtigste Zweck des Erdenlebens ist die Gestaltung der Seele, die gesondert von der irdischen Tätigkeit durchgeführt werden muß. Und das bedingt immer die Verbindung des Wesens mit Gott, denn ohne diese kann es wohl alle irdischen Pflichten erfüllen und seine Tätigkeit bestimmungsgemäß ausführen; es kann aber niemals die Seele sich gestalten nach Gottes Willen, denn dazu ist außergewöhnliche Kraft erforderlich, die dem Wesen zwar ungemessen zur Verfügung steht, aber von Gott erbeten werden muß, also zuvor die Verbindung mit Ihm hergestellt werden muß, was erstes und letztes Ziel alles Wesenhaften in der Schöpfung ist. Denn die einstmalige Trennung von Gott war Anlaß zum Entstehen des Schöpfungswerkes, also muß die Vereinigung mit Gott Ziel und Zweck alles dessen sein, was Gott entstehen ließ. Es muß der Gang des Wesens auf Erden letzten Endes zur Vereinigung mit Ihm führen, sofern das Wesen im letzten Stadium als Mensch nicht erneut seinen freien Willen mißbraucht und sich wieder von Gott entfernt aus eigenem Antrieb....
Amen
Vertaler