Al het geestelijk ervaren is tegelijkertijd oorzaak en uitwerking. De oplettende mens kan altijd zien, dat er aan het geestelijk ervaren één of andere gebeurtenis vooraf moet gaan, als gevolg waarvan zijn gedachtenrichting juist dan de opwaartse weg genomen heeft. Uit het denken kwam dan een geestelijk verzinken in vragen voort, die de eeuwige Godheid betreffen. Zulke vragen hadden de mensen nodig om te geloven in een kracht, die om zo te zeggen in elk mens tot uiting komt.
Het geloof doet de goddelijke vonken van liefde in het menselijke hart ontbranden en door die liefde werd de geest weer opgewekt. Het is maar voor weinigen duidelijk hoe zegenrijk de weg nu is, die een mensenkind met een beginnend inzicht bewandelt. Het is voor het mensenkind van onnoemelijk voordeel om de brug, die tot in het eeuwige rijk rijkt, betreden te hebben, want dit mensenkind blijft immers het onuitsprekelijke worstelen in het hiernamaals bespaart en het kan bij zijn binnenkomst in het hiernamaals ook spoedig naar lichtregio’s overgaan en alle leed op aarde achterlaten.
Maar nu dringt zich aan de mensen de vraag op, welk lot degenen beschoren is, die zich altijd bereidwillig van de materie scheidden, die van de wereld en haar vreugden niets eisten, maar ook net zo onverschillig ten opzichte van de geestelijke wereld stonden. Deze waren zowel geestelijk alsook lichamelijk traag en vonden in de staat van volledige traagheid hun voldoening. Hun lichaam werd wel nauwelijks gebonden door aardse verlangens, maar ook hun geestelijk welzijn lag hen niet bijzonder na aan het hart. Maar ze waren tevreden met het gebrekkige leven op deze aarde. Zulke mensen moeten ook buitengewoon sterke innerlijke ervaringen krijgen, die hen uit deze lethargie van het lichaam en de ziel wakker schudden, opdat de eigenlijke werkzaamheid begint en ze zich nu pas vol ijver aan hun opdracht overgeven.
Als de geest zich nu eerst eenmaal aan hem geopenbaard heeft, neemt de mens ook oplettend alles wat volgt tot zich. Hij observeert nu aandachtig alle gebeurtenissen rondom zich, begint na te denken en behaalt nu uit elke ervaring voordeel voor de ziel. En juist dan begint de staat, waar het geestelijk beleven in ijverige werkzaamheid aan zichzelf, aan zijn ziel, tot uitwerking komt en dan zal de mens in elke levenssituatie geen eenzijdig oordeel vellen, maar hij zal steeds hieraan indachtig zijn, dat alle draden van God uitgaan, dat dus niets door God gezonden of toegelaten wordt, wat niet de geestelijke rijpheid dient. Dus elke aardse gebeurtenis moet ook tegelijkertijd de geest aan het werk zetten om hierdoor uiteindelijk alle wijsheid binnengeleid te worden en de opdracht op aarde al volkomen te kunnen vervullen.
Want wat de mens al op aarde bereikt, is buitengewoon bevorderlijk voor de ziel en zal bij het verlaten van het aardse omhulsel als uiterst weldadig ervaren worden, als de ziel zonder enige hindernis binnen mag gaan in het eeuwige rijk, het rijk van de vrede.
Amen
VertalerOgni esperienza spirituale è contemporaneamente causa ed effetto. Ogni uomo attento può osservare in ogni momento che all’esperienza spirituale dev’essere preceduto un qualsiasi evento, di conseguenza la direzione dei suoi pensieri ha preso appunto la via verso l’Alto. Dal pensare sorse poi un immergersi spirituale in questioni riguardanti l’eterna Divinità, tali questioni hanno poi obbligato l’uomo alla fede in una Forza, che per dire si manifesta in ogni uomo. La fede ha acceso la scintilla di Dio dell’Amore nel cuore dell’uomo, ed attraverso l’amore era di nuovo vivificato lo spirito. Solo a pochi diventa chiaro quanto benefica è ora la via che un figlio terreno percorre nella conoscenza iniziale. Aver preso il ponte che passa nell’eterno Regno, è di innominabile vantaggio per il figlio terreno, perché a lui rimane risparmiata l’indicibile lotta nell’aldilà, ed al suo ingresso nell’aldilà può anche presto passare in regioni di Luce e lasciare ogni sofferenza sulla Terra. Ma ora l’uomo è assalito dalla domanda, quale sorte è destinata a coloro che si sono sempre separati volentieri dalla materia, che non hanno chiesto nulla al mondo e le sue gioie, ma che stavano pure così indifferenti di fronte al mondo spirituale. Costoro erano pigri spiritualmente come anche corporalmente e nella condizione di totale pigrizia hanno trovato la loro soddisfazione, il loro corpo era forse poco legato dal desiderio terreno, ma nemmeno il loro bene spirituale stava particolarmente a cuore, ma si sono accontentati di una vita più misera su questa Terra. Tali uomini devono avere delle esperienze interiori straordinariamente forti, che li scuotono da questa letargia del corpo e dell’anima, affinché cominci poi la vera attività e solo ora si dedicano con pieno fervore al loro compito. Se si è una volta rivelato a loro lo spirito, allora l’uomo accoglie anche attentamente tutto ciò che segue. Ora osserva attentamente tutti gli avvenimenti intorno a lui, comincia a pensare ed ora trae da ogni esperienza l’utilità per la sua anima. Ed allora appunto subentra la condizione, in cui l’esperienza ha un suo effetto nella vivace attività su sé stesso, sulla sua anima, ed allora l’uomo in ogni situazione di vita non emetterà nessun giudizio unilaterale, ma si ricorderà sempre, che da Dio procedono tutti i fili, che quindi nulla viene mandato o concesso da Dio che non serve alla maturazione spirituale, con cui ogni vicenda terrena deve anche mettere contemporaneamente in attività lo spirito, per essere finalmente guidato da lui in tutta la Sapienza ed il compito possa essere adempiuto già totalmente sulla Terra. Perché quello che l’uomo raggiunge già sulla Terra, è immensamente promovente per l’anima e verrà percepito come estremo beneficio nell’abbandono dell’involucro terreno, quando l’anima può entrare senza qualsiasi impedimento nell’eterno Regno, il Regno della Pace.
Amen
Vertaler