2092 Wereldgebeuren – Daad en wil – Uitwerking
2 oktober 1941: Boek 30
De wil van God regeert in de hemel en op aarde en Zijn liefde en wijsheid zijn bepalend voor wat er gebeurt, zowel op aarde als in het hiernamaals. Alles is voorbestemd, maar wordt veroorzaakt door de wil van de mensen, voor zover het over aardse gebeurtenissen gaat. Daarom is het verkeerd om aan te nemen, dat menselijke willekeur goddelijke wetten omver zou kunnen stoten. Het is fout, wanneer de mensen geloven invloed te hebben op aardse gebeurtenissen. Want Gods wil moet eerst toestemming geven, voordat de menselijke wil effect kan hebben. En God geeft ook Zijn toestemming en hindert het menselijke willen niet. Maar Hij leidt dan elke gebeurtenis volgens Zijn wil.
En zo kunnen de mensen volledig vrij denken en handelen. Maar wat God niet wil, gebeurt niet, want Zijn wil is doorslaggevend. De mens moet dit besef bezitten om zich volkomen zorgeloos aan God over te geven. Hij moet weten dat hem niets kan overkomen, als het niet de wil van God is. Hij moet weten dat dat, wat hem overkomt, in Gods almacht, liefde en wijsheid zijn verklaring vindt en hem tot zegen kan strekken en dat de wil van de medemens wel indirect aanleiding kan zijn voor de aardse vorming van het leven, maar dat het nochtans aan God voorbehouden blijft, welk effect deze menselijke wil tot gevolg heeft.
Als de wil goed is, zal het zich ook conformeren aan de goddelijke wil, want het zijn dan goede krachten, die de mens beïnvloeden en wel zo, zoals het door God gewild is. Dan zal de wil van de mens steeds zo tot uiting komen, dat het overeenkomt met wat God in Zijn wijsheid besloten heeft. Want al het goede is goddelijk. Het is de uiting van de goddelijke wil.
De kwade wil daarentegen streeft dat na, wat tegen God gericht is. Maar om uitgevoerd te kunnen worden, moet de mens zich van een kracht bedienen, die hem daarentegen vanuit God toegestuurd wordt. De levenskracht, die hem pas het uitvoeren van zijn wil mogelijk maakt. Bijgevolg kan ook een slechte daad pas uitgevoerd worden, als God het toestaat. Omdat in het andere geval Hij het leven zou moeten beëindigen, als Hij hem zou willen hinderen. Of Hij leidt andere gebeurtenissen zo, dat een uitvoeren van een slechte daad onmogelijk wordt. Maar de wil van de mens wordt dan beschouwd als een volbrachte daad.
Als God echter toelaat dat de mens zijn wil tot daad laat worden, dan is deze daad een voorval, een gebeurtenis in het menselijke leven, die de ziel weer tot de opwaartse ontwikkeling dient. Want het slechte wordt niet altijd goedgekeurd. Het kan ook goede opvoedkundige gevolgen hebben, doordat het afschuw opwekt en het streven naar een goed handelen en denken begunstigt. En God kent het effect van elke slechte daad en laat deze hierom toe, omdat Zijn liefde en wijsheid onophoudelijk de nog onvolmaakte zielen betreft, die de meest uiteenlopende opvoedingsmiddelen nodig hebben om uit te rijpen.
Hij laat wel het slechte toe, maar Hij noemt het nooit goed. Wat uit een kwade wil voortgekomen is, kan nooit Zijn instemming hebben, maar omdat Hij de mens de vrije wil gaf voor de tijd van zijn aardse bestaan, kan hij in deze wil niet gehinderd worden. En het zou een hinderen zijn, wanneer hem de kracht ontnomen zou worden voor de uitvoering van zijn wil.
Maar anderzijds is het wereldgebeuren sinds eeuwigheid bepaald, want God leidt het effect van elke boze daad zo, zoals Hij het in Zijn wijsheid als zegen brengend voor de ziel herkent. En de menselijke wil is daar de aanleiding voor, maar God beschikt het naar Zijn wijze goeddunken. En de mens is geheel niet betrokken bij de uitwerking, ofschoon het erop lijkt, dat de mensen zelf het wereldgebeuren bepalen.
De wijsheid van God laat zoiets nooit toe en in het besef hiervan moet de mens alles over zich heen laten komen, want het is nodig voor zijn geestelijke toestand. Hij moet zich niet verzetten tegen zijn lot. Hij moet wel verafschuwen, wat hij als onrecht herkent. Hij mag nooit goedkeuren, waar de kwade menselijke wil de oorzaak van is. Maar hoe het ook komt, hij moet het als Gods beschikking beschouwen, die de kwade wil van de mens, dat wil zeggen het effect daarvan, nog tot scholing van de geest laat worden.
Als de mens goed is, dat wil zeggen als hij de slechte daden verafschuwt, dan zal hij geen pijnlijke opvoedingsmiddelen nodig hebben en dan gaat ook al het moeilijke en onoverwinnelijk lijkende aan hem voorbij, zonder hem buitengewoon te raken. Maar slechts heel weinig mensen zijn zo volmaakt, dat ze geheel vrij zijn van schuld. Dit bewustzijn moet hen ook het lot laten dragen, dat hen beschoren is. Pas wanneer de mens zijn wil geheel aan God overgeeft, wanneer hij stil geworden is in God, dan heeft hij zulke opvoedingsmiddelen niet meer nodig en dan gaan leed en narigheid aan hem voorbij en hij schenkt nauwelijks aandacht aan de gebeurtenissen in de wereld.
Amen
Deze openbaring
als MP3 downloaden
Afdrukvoorbeeld
Kladschriften