2070 Toestand vol licht of een toestand zonder licht en kracht in het hiernamaals
14 september 1941: Boek 30
Het verscheiden van de mens van de aarde is een gebeurtenis, die heel belangrijk is. Alle lichamelijke krachten vallen van hem af om door geestelijke krachten vervangen te worden, of, waar dit wegens ontbrekende rijpheid van de ziel niet mogelijk is, een krachteloze toestand van de ziel oplevert. Zowel de toestroom van geestelijke kracht als het verliezen hiervan, is merkbaar voor de ziel, want ze voelt, precies zoals in het aardse leven het gebrek en de overvloed van dat, wat haar nu toestroomt als kwelling of als iets dat haar gelukkig maakt. Ze voelt zich naar een toestand verplaatst, die wel vrij is van elke lichamelijke zwaarte, maar haar gevoel bepaalt de mate van welbehagen. Na een korte rustpauze zal de ziel nu of actief werkzaam worden of ze zal in een kwellende passiviteit blijven en zich hier niet zelf van kunnen bevrijden.
Het ontbreekt de niet-bevrijde ziel aan kracht en het besef hiervan is onnoemelijk belastend. Ze is als geketend. Ze verkeert in een toestand, waarin ze zich niet goed voelt en kan zich daar niet van bevrijden. Ze heeft verlangen naar aardse zaken en het verlangen blijft onvervuld. Ze bevindt zich in een vreugdeloos, duister gebied en zou dit graag ontvluchten, maar het houdt haar als met ketenen op de plek van haar verblijf vast.
Haar gehele toestand is onbehagen, omdat haar vermogen om te voelen haar niet ontnomen is. Omdat ze alleen maar met geestelijke ogen kan zien, maar deze nog heel zwak zijn, is ze niet in staat iets te zien, dus ze bevindt zich in een volledig lichtloze toestand. En de krachteloze toestand is voor haar uiterst kwellend, omdat ze nog van de toestand op aarde weet en ze dus weet, dat ze achteruitgegaan is.
En nu komt het erop aan, wat het effect van het besef van haar toestand op haar wil is, die ze eveneens nog onveranderd bezit. Haar toestand is zo troosteloos, dat ze gedwongen is daarover na te denken. Ze kan nu alles apathisch over zich heel laten komen, ofschoon haar toestand haar niet bevalt. De krachteloosheid kan zo groot zijn, dat haar wil eveneens passief is. Dat ze niets onderneemt om de toestand te veranderen. Dat wil zeggen, dat ze ook niet de wil opbrengt om deze toestand te veranderen. Dan zal ze steeds in dezelfde toestand blijven. Net zo lang, tot de ziel de kwelling niet meer uit kan houden en naar een andere omgeving verlangt.
Maar ze kan ook verbitterd en in haat aan Degene denken, Die de ziel deze toestand opgelegd heeft. Ze kan in opstand komen tegen haar lot en alle slechte driften in de gedachten en in het willen door laten breken. Dan verergert ze zelf haar toestand en deze wordt steeds duisterder en steeds meer gebonden. Want nu wordt ze door de krachten van de onderwereld gekweld, die haar geheel voor henzelf proberen te winnen. Maar aan de andere kant komen haar ook lichtwezens uit het lichtrijk tegemoet, zij het bedekt en deze proberen haar ertoe te bewegen om zelf actief te worden om haar duistere toestand in een lichtvolle te veranderen.
En opnieuw is het de wil, die besluit aan welke drang de ziel toegeeft. Een verlangende gedachte naar boven levert al verlichting op en kan het begin zijn van de weg naar boven. Alleen de wil is beslissend en hij zal of ergere kwellingen of bevrijding van de ziel brengen en tegelijkertijd de toestroom van kracht teweegbrengen. Het krachteloze wezen hoeft alleen maar te willen dat de kracht hem toestroomt en dan wordt deze hem ook gegeven.
Maar zolang de wil passief is en hier niet naar streeft, zal er geen verandering van haar toestand in gunstige zin optreden. Alleen de krachttoevoer is bepalend voor de gelukzalige toestand van de ziel in het hiernamaals. Een ziel, die direct bij haar binnenkomst in het geestelijke rijk kracht toegestuurd wordt, is een gelukzalig schepsel. Ze kan nu niet anders dan actief zijn, want de toevoer van kracht vergroot de drang om werkzaam te zijn. Ze voelt zich zo gelukkig, dat ze het geluk niet alleen wil en kan dragen. Dat ze behoefte heeft zich te uiten en van haar kracht af zou willen staan, omdat haar gevoel vol van het diepste medelijden is met de nog onrijpe zielen, die gebrek moeten lijden. En ze staat midden in het licht en dat laat haar zowel de verrukkingen van de gelukzaligheid, alsook het lijden van de niet verloste wezens beseffen.
Ze zou nu graag licht naar het rijk van de duisternis brengen. Ze zou graag de zielen helpen, die in nood zijn en begint nu haar werkzaamheid, doordat ze toegang zoekt tot de ongelukkige zielen. Ze probeert deze zielen via de gedachten te beïnvloeden om hen ernaar te laten streven zich aan de lethargie te ontrukken. Dat wil zeggen gelijk degenen te helpen, die nog dieper in de geestelijke nacht staan.
Als dit haar lukt, dan heeft ze de liefde in de onrijpe zielen ontstoken en dan begint hun werk aan zichzelf. Het verlangen te helpen is de enige mogelijkheid tot verbetering van haar toestand en als de wil eenmaal in deze richting actief geworden is, dan is er voor de ziel alleen maar een weg omhoog, want er wordt haar in dezelfde mate kracht toegestuurd, zoals ze deze nodig heeft voor de hulp aan andere ongelukkige zielen.
De liefde is de enige verlossende macht. Zonder liefde bestaat er geen uitweg uit deze krachteloze toestand. Maar waar de liefde eenmaal tot doorbraak komt, daar is ook spoedig de kwellende lichtloze toestand overwonnen. De omgeving zal steeds lichter en helderder zichtbaar zijn voor de ziel. Het verlangen naar licht wordt sterker en dienovereenkomstig stroomt haar ook de kracht toe, die de gelukzalige toestand van de ziel teweegbrengt en weer aansporing is voor de hoogste werkzaamheid, tot verlossende werkzaamheid in het hiernamaals.
Amen
Deze openbaring
als MP3 downloaden
Afdrukvoorbeeld
Kladschriften