1939 Inzien - Willen - Genade (aanvulling op BD nr. 1937)
4 juni 1941: Boek 28
De gang door het aardse bestaan is de enige mogelijkheid het wezen zo ver te vormen, dat het in het stadium als mens God kan onderkennen en dus in staat is zich iets wezenlijks voor te stellen en zich met dit wezenlijke in verbinding te stellen. Dit vermogen moet het wezen nu ook gebruiken om de verbinding met God tot stand te brengen. Kunnen inzien en willen aanvaarden, dat is het doel van het verblijf van het wezenlijke op de aarde. Het eerste is een geschenk van Gods genade. Maar het wezen als mens moet zelf de Godheid willen aanvaarden. Daarvan kan God hem nooit ontslaan, daar anders het doel van het aardse bestaan zou zijn nagelaten, dat immers in het actief worden van de wil bestaat.
Maar het inzien van de oorsprong en de bestemming laat ook de wil actief worden. Bijgevolg is de genade Gods wel indirect de mens behulpzaam, ook om het willen willen. Maar de minste weerstand hiertegen maakt dat de goddelijke genade zonder uitwerking is, en weerstand is verkeerde wil. De wil zal zich in de belichaming als mens steeds uiten, alleen vaak andersom, dat wil zeggen: in aan God tegenovergestelde zin, ofschoon alles wat de mens omgeeft, getuigenis aflegt van de goddelijke Schepper en dit dus voldoende zou moeten zijn ook de wil op de juiste manier actief te laten worden. Zou de genade Gods deze wil ook richten in goddelijke ordening, dan zou de wereld verlost zijn, want er zou dan waarlijk geen wezen meer bestaan aan wie de goddelijke liefde deze genade niet zou willen doen toekomen. Dus zouden alle mensen gedurende hun leven op aarde tot het besef moeten komen en zouden alle mensen moeten aansturen op God, ofwel zou de overgrote liefde en barmhartigheid van God moeten worden ontkend, als Hij het ene of andere wezen zou laten vallen, de wezens dus niet ertoe zou brengen het juiste te willen.
Er ontstaan vaak zulke verkeerde opvattingen onder de mensen en het is veel moeilijker zo’n dwaling uit de wereld te helpen, dan hem in de wereld te verspreiden. Maar om God te kunnen onderkennen moet absoluut de leugen, de dwaling, worden uitgeschakeld. Want een verward denken van de mens draagt er niet toe bij de wil op God te richten. God moet als oneindig liefdevol, wijs en almachtig worden erkend. Dan pas is het geloof aanwezig, dan pas wordt de liefde voor dit hoogst volmaakte Wezen actief en vanuit deze liefde ook de liefde voor diens schepselen. Dan staat de mens uit eigen beweging in het juiste inzicht en de juiste wil tegenover God en dan pas kan hij zich helemaal bevrijden uit het gebonden zijn, dat het gevolg was van zijn verkeerde wil.
Amen
Themaboekje | Titel | Downloaden |
---|---|---|
96 | Goddelijke genade | ePub PDF Kindle |
Deze openbaring
als MP3 downloaden
Afdrukvoorbeeld
Kladschriften