1938 Oerbegin – Doel – Besef – Geloof - Deemoed
4 juni 1941: Boek 28
Wat er in het allereerste begin was, bestaat nog en zal tot in eeuwigheid blijven. En wat er blijft bestaan, is goddelijk. Wat er is, heeft zich ver van God verwijderd en wat er was, kan weer alleen maar goddelijke geweest zijn. Maar de mens die deze wijsheid niet begrijpt, heeft noch verbinding met wat er in het begin was, noch weet hij van het einddoel van al het geestelijke, want hij zit midden in de tegenwoordige tijd, die van God verwijderd is en Hem toch ook niet erkennen wil.
En daarom moet hij tot inzicht gebracht worden. Hij moet leren geloven, wat hem niet bewezen kan worden. Hij moet zichzelf een beeld vormen, dat nu min of meer met de waarheid overeen zal komen. Dat er een God is, Die alles geschapen heeft en in stand houdt, is het eerste wat hij geloven moet en dat wordt hem ook ten dele hierdoor bewezen, dat hij de schepping en haar ontwikkelingsgang ziet en weet dat de mensheid niet bij haar ontstaan en bestaan betrokken is. Daarom zal het niet zo moeilijk zijn om erin te geloven.
Zich een nauwkeurig beeld te vormen van het wezen van de Godheid zal net zo lang onmogelijk voor hem zijn, tot hij door het vervullen van Zijn geboden God onbewust erkend heeft als een wezen, dat machtig en wijs is. Want een gebod vervullen zal alleen die mens, die de wetgever aanvaardt en hem het recht toekent wetten te geven. Hij onderwerpt zich dus aan hem.
Nu heeft hij de genade van God. Dat betekent dat hem nu de kracht van boven toegestuurd wordt om diep binnen te dringen in het wezen van de Godheid. Hij heeft door de onderwerping de ban gebroken. Hij heeft de geest in zich de vrijheid gegeven, want hij is deemoedig geworden en wie in de deemoed leeft, leeft ook in de liefde. De geest van de arrogantie is ook de geest van de liefdeloosheid. Maar enkel degene, wiens hart liefde kan voelen, zal deemoedig zijn. En de liefde brengt hem dichter bij God en zodoende zal ook het herkennen steeds gemakkelijker zijn. Maar nu kent de mens ook zijn oorsprong, want hij weet dat hij een schepsel van God is. En tegelijkertijd wordt hem ook zijn doel helder. Hij streeft ernaar terug te keren naar God om zich in eeuwigheid niet meer van Hem te scheiden.
Maar de huidige mensheid is gespeend van elke liefde en elke deemoed. In zelfverheffing waant ze zich hoogstaand en boven het kinderlijke geloof in een God verheven. En omdat het hen aan het eenvoudigste geloof ontbreekt, is het niet mogelijk om de mensen tot inzicht te leiden en zo zullen ze ook nooit hun einddoel kennen en bijgevolg ook niet hun opdracht. En het aardse leven komt niet meer met het eigenlijke doel overeen, dus zal God het van die mensen afnemen, die zich tegen Hem keren en in hun harten de eeuwige Godheid afwijzen. (Onderbreking)
Deze openbaring
Luisteren
als MP3 downloaden
Afdrukvoorbeeld
Kladschriften