1928b Leven-Actief zijn – Dood-Passief zijn
22 mei 1941: Boek 28
Het leven zal dus steeds een actief zijn betekenen, terwijl de dood een toestand van passiviteit is. Maar de passiviteit hoeft absoluut geen uiterlijk effect te hebben, zolang de mens op aarde verblijft. De levendigheid van de geest is niet duidelijk herkenbaar. Het lijkt er zelfs eerder op dat de mens, die zich niet met geestelijke zaken bezighoudt, buitengewoon actief is.
Maar deze levendigheid verwijst alleen maar naar de aardse werkzaamheid. Op dat, wat pas de bijbaan moet zijn. De aardse werkzaamheid kan weliswaar zegen brengen, maar heeft vrijwel geen waarde als er niet tegelijkertijd een geestelijk streven mee verbonden is. De aardse arbeid moet er in de eerste plaats aan bijdragen om de geest in de mens vrij te maken en dit kan alleen maar teweeggebracht worden door een werkzaam zijn in liefde. Wat de mens dus vanuit het verlangen om te helpen doet, zowel aards als geestelijk, zijn werken van liefde, die de geest de verlangde vrijheid geven, die dus het tot dan toe dode tot leven brengt.
Maar elke arbeid, die niet de geestelijke verlossing als doel heeft, die enkel en alleen het onderhouden of verbeteren van het aardse, dat wil zeggen het lichamelijke leven, betreft, is ondanks schijnbare werkzaamheid volledig zonder invloed op de ontwikkeling van de geest en omdat het aardse leven spoedig voorbij is, is het resultaat hiervan dan juist de passieve toestand, waaruit het wezen zichzelf niet meer, zoals op aarde, vrij kan maken, maar liefdevolle hulp nodig heeft.
Een wezen moet nu eerst voor deze levenloze ziel zijn liefde actief laten worden, waarmee deze ziel kracht toegevoerd wordt. Het levenloze wezen moet zelf van wil zijn om daar actief te worden, waar het door liefde helpen kan. Pas dan ontwaakt het levenloze tot leven. Pas dan is de dode toestand overwonnen. Pas dan gaat het wezen het eigenlijke leven binnen, want enkel de werkzaamheid van de geest is leven.
Amen
Deze openbaring
als MP3 downloaden
Afdrukvoorbeeld
Kladschriften