1371 Medewerking van de wezens in het hiernamaals aan het lot
4 april 1940: Boek 23
Alleen degene, die zich onbezorgd aan de leiding van de hem verzorgende geestelijke wezens overgeeft, zal de kracht van deze wezens op allerlei manieren gewaarworden. Er wordt op een bepaalde manier meegewerkt aan het lot van elk individueel mens. Ze spannen zich in hun liefde in om het bestaan op aarde aangenaam voor de mensen op aarde te maken. Maar ze moeten zich steeds aan de goddelijke wil aanpassen en kunnen niet eigenmachtig het lot veranderen of verbeteren, want ze moeten steeds aan de onrijpe toestand van de ziel van de mens denken en hun enorme liefde zou in grote mate ongeschikt zijn om de aardse mensen dat te ontzeggen, waar ze naar verlangen.
Ze proberen de mensen echter een vervangingsmiddel te bieden voor dat, wat de goddelijke wijsheid hen ontzegt. Dit is nu zo te begrijpen, dat de geestelijk volmaakte zich weliswaar aan de wil van God onderwerpt, echter in zoverre rekening houdt met de wil van de mens, dat het hem tijdens het aardse bestaan elke mogelijke hulp verleent. Vooral dan, wanneer de mens zich onderdanig in de goddelijke wil schikt. Want nu is het voor het aardse leven niet meer nadelig, als hij het besef heeft, dat alles goddelijke beschikking is en het de mens dus op de een of andere manier tot zegen strekken moet. (Onderbreking)
Deze openbaring
als MP3 downloaden
Afdrukvoorbeeld
Kladschriften