Comprendetelo che non Mi posso soffermare strettamente limitato in un vaso propriamente destinato a questo, nella materia terrena, in determinati luoghi ed in determinati tempi, ma che Io Sono ovunque un cuore si sia formato nell’amore. Soltanto un cuore amorevole può vantarsi di celare Me in sé, di essere felice della Mia Presenza, perché la Mia Sostanza Ur E’ Amore, e quindi posso dimorare soltanto là dove si manifesta l’amore, un vaso terreno non può mai essere portatore del Mio eterno Spirito. Questa supposizione è soltanto un prodotto mentale di uomini spiritualmente ciechi, che si fanno un concetto totalmente sbagliato della Mia Entità, la Quale riempie bensì l’intera Infinità e quindi E’ presente ovunque, ma che non Si cela mai in un vaso limitato come viene insegnato agli uomini. Che cosa fa l’umanità dell’eterna Divinità! Qual povertà spirituale testimonia questa fede e quanto lontani vengono tenuti gli uomini dalla Verità attraverso maestri istruiti falsamente. Come può uno Spirito che Domina l’Infinità, prendere dimora in una forma materiale che, come lo sa l’uomo spiritualmente risvegliato, cela lo spirituale, che si trova ancora su un gradino molto basso dello sviluppo. Quando vi contraddistinguo il cuore di un uomo con la Mia Presenza, allora entro in collegamento con lo spirituale che si trova sull’ultimo stadio dello sviluppo, in certo qual modo riempio l’anima, lo spirituale nell’uomo, con la Mia Forza d’Amore, il Deflusso di Me Stesso, e secondo la volontà d’amore di un uomo aumenta l’afflusso di Forza e così colma tutto il cuore; quindi Io Stesso Sono ora presente all’uomo, prendo possesso di lui come però anche lui Mi cela in sé in tutta la pienezza. Che cosa Mi dovrebbe ben muovere di celarMi in un oggetto ancora morto, che è dello spirituale a Me avverso!? La Mia Presenza porterebbe ogni forma a fondersi se le fluisse attraverso la Mia Forza d’Amore, ed ogni uomo pensante riconoscerà l’insensatezza di questa immaginazione e rigetterà tali insegnamenti; ma gli uomini sono di mentalità ingenua e non si lasciano istruire ma trattengono saldamente ciò che viene preteso da loro di credere. Loro dimostrano una ultragrande adorazione ad un oggetto morto, al quale loro stessi hanno assegnato un contenuto che deve rappresentare l’Essere più Sublime e più Onorevole. Soltanto un cuore d’uomo capace d’amare è il tempio in cui Io Stesso Mi soffermo e perciò non devo essere ricercato in determinati luoghi, in determinati tempi ed in una determinata forma, ma ogni uomo deve prepararsi al vaso nel quale Io voglio prendere dimora, ogni uomo deve formare il suo cuore nell’amore, allora come l’Eterno Amore prenderò dimora in lui, allora potrà adorarMi ed onorarMi ovunque ed in ogni tempo, gli Sarò sempre presente, perché il Mio Spirito Si unirà con il suo, perché Io Stesso Sono in lui.
Amen
TraduttoreBegrijp toch dat IK MIJ niet nauw begrensd op kan houden in een speciaal daarvoor bestemde beker, in aardse materie, op bepaalde plaatsen en vastgestelde tijden. Integendeel, IK ben overal waar een hart zich heeft gevormd tot liefde. Alleen een liefderijk hart kan er zich op beroemen MIJ in zich te hebben en door Mijn tegenwoordigheid verblijd te zijn, want Mijn oersubstantie is LIEFDE en dus kan IK ook alleen vertoeven waar liefde zich uit.
Nooit echter kan een vergankelijke beker drager van Mijn eeuwige GEEST zijn. Deze mening is alleen maar een gedachtenproduct van geestelijk blinde mensen, die zich een totaal verkeerd beeld vormen van Mijn WEZEN, DAT wel de gehele oneindigheid vult en dus overal tegenwoordig is, maar DAT Zich nooit ophoudt in een begrensde kelk - zoals het de mensen geleerd wordt.
Wat maakte de mensheid uit MIJ, de eeuwige GODHEID? Van welke geestelijke armoede getuigt zo'n geloof en hoever worden de mensen niet van de waarheid afgehouden door leraren, die zelf verkeerd onderricht zijn.
Hoe kan een GEEST door WIE de oneindigheid beheerst wordt in een materiële vorm verblijven? Een vorm, die zoals de geestelijke ontwaakte mens weet het geestelijke in zich bergt, dat nog op een zeer lage trap van ontwikkeling staat. Wanneer IK echter voor het hart van een mens een onderscheid maak met Mijn tegenwoordigheid, dan stel IK MIJ in verbinding met het in het laatste stadium van ontwikkeling staande geestelijke. IK vul in zekere zin de ziel, met de Kracht van Mijn Liefde, de uitstroming van MIJZELF. En naar de mate van bereidheid lief te hebben, wordt de toevloed van kracht vergroot en vult bijgevolg het gehele hart. Dus ben IK Zelf nu ook in die mens aanwezig, IK neem bezit van hem, zoals hij echter ook MIJ in alle overvloed in zich draagt.
Wat zou MIJ kunnen bewegen MEZelf in een nog dood voorwerp, dat op zich nog iets MIJ weerspannig geestelijks is op te houden? Mijn tegenwoordigheid zou elke vorm doen wegsmelten als zij door Mijn Liefdekracht zou worden doorstroomd, en ieder weldenkend mens zal de dwaasheid van dit denkbeeld inzien - en zulke dwaalleren verwerpen.
De mensen hebben meestal domme opvattingen en ze laten zich niet onderrichten, maar houden vast aan dat wat van hen gevraagd wordt te geloven. En ze bewijzen zo een enorme verering aan een dood voorwerp, waaraan zij zelf een betekenis hebben toegeschreven - dat dit MIJ moet voorstellen, het hoogste en vererenswaardigste WEZEN.
Alleen een zuiver mensenhart dat in staat is lief te hebben is de tempel waarin IK MIJ ophoud, en daarom is het niet nodig MIJ te zoeken op bepaalde plaatsen - op vastgestelde tijden - of in bepaalde vormen. Maar ieder mens moet zich gereed maken om als opnamevat te dienen waarin IK verblijven wil. Ieder mens moet van zijn hart een hart vol van liefde maken, dan zal IK als de eeuwige LIEFDE bij hem Mijn intrek nemen. Hij zal MIJ dan overal en te allen tijde kunnen aanbidden en vereren en IK zal dan altijd bij hem zijn, want Mijn GEEST zal zich met de zijne verenigen - omdat IKZelf in hem ben.
Amen
Traduttore