All’uomo manca la giusta conoscenza, finché non è ancora penetrato nel sapere spirituale, perché soltanto questo lo porta più vicino alla conoscenza. Il sapere terreno contribuisce bensì ad affrontare la vita terrena e le sue pretese, ma non ha la minima influenza sullo stato dell’anima, alla quale dev’essere rivolta la stessa cura come allo stato corporeo, il quale però viene considerato più importante nella vita terrena. Il sapere spirituale è il nutrimento dell’anima, è l’unico adeguato all’anima, che le dà la Forza per il compito della vita. Chi cura il sapere spirituale, non deve essere preoccupato per la sua anima, perché ora riceve in abbondanza ciò di cui ha bisogno per lo sviluppo verso l’Alto, mentre il sapere terreno procura nuovamente soltanto dei successi al corpo e favorisce un ben vivere terreno. L’uomo deve avere la chiarezza che tutte le aspirazioni nella vita terrena devono servire ad un utile scopo, e quindi il vero scopo del sapere terreno, come quello del sapere spirituale, è di venir sottoposto ad una osservazione, fin dove corrisponde al desiderio dell’uomo e quindi conviene ad aspirarvi. Il sapere terreno contribuisce ad aumentare il ben vivere terreno, ma quest’ultimo è il più grande pericolo per l’anima, se questa tiene conto del desiderio del corpo, quindi vuole, sente e pensa ciò che aumenta il benessere del corpo. Il pericolo dell’anima consiste nell’arresto spirituale, che subentra inevitabilmente, quando viene badato soltanto al corpo. Questo però ha soltanto una breve durata d’esistenza, dopo l’anima si trova vuota e immeritevole davanti alla Porta dell’Eternità, e le conseguenze della volontà invertita sono indicibili tormenti, perché ha aspirato al sapere terreno, che nell’aldilà non le procura il minimo alleggerimento. Ma chi aspira al sapere spirituale, raggiunge già sulla Terra un alto grado di maturità, perché ciò che gli viene trasmesso come sapere spirituale, spinge l’anima a provvedere al suo sviluppo verso l’Alto. Non bada al corpo e si sforza continuamente di utilizzare la vita terrena rispetto al sapere spirituale, cosa che le procurerà grandi successi già sulla Terra e viene percepito indescrivibilmente liberatorio nell’aldilà. Perché stare nel sapere spirituale significa un penetrare nell’Operare ed Agire di Dio; significa aver conoscenza della Corrente di Forza di Dio, dell’Amore, Onnipotenza e Sapienza di Dio, dell’Irradiazione del Suo Spirito, dello scopo e senso di ogni Creazione e degli apporti di Grazie, che l’uomo si può conquistare, se soltanto lo vuole. Il sapere di tutto questo è una spinta al cosciente lavoro su sé stesso; fa retrocedere il desiderio corporeo e diventare il desiderio per Dio il contenuto della vita. Il sapere spirituale promuove quindi lo stato dell’anima e mette l’uomo nella situazione di formarsi in un essere di Luce già sulla Terra. Il sapere spirituale procura all’anima dapprima un vantaggio, ma non lascia nemmeno inosservato il corpo, perché gli viene ora dato anche ciò di cui ha bisogno, se viene prima provvista l’anima e non badato al desiderio corporeo per via dell’anima. Ed il decedere da questo mondo sarà facile e l’anima viene guidata nell’eterna Magnificenza, perché vi passa con una innominabile ricchezza, porta per così dire tutti i tesori, che si è conquistati sulla Terra attraverso il sapere spirituale. Possiede qualcosa, che non le può mai più essere tolto, e l’entrata nell’Eternità significa per lei felicità ed eterna Beatitudine.
Amen
TraduttoreHet ontbreekt de mens aan de juiste kennis, zolang hij nog niet binnengedrongen is in geestelijke kennis, want dit brengt hem pas dichter bij de kennis. De aardse kennis draagt er wel toe bij het aardse leven aan te kunnen en te voldoen aan diens eisen, maar het heeft niet de minste invloed op de toestand van de ziel, waarvoor dezelfde zorg moet gelden als voor de lichamelijke toestand, die echter in het aardse leven belangrijker gevonden wordt.
Geestelijke kennis is voeding voor de ziel; alleen datgene wat nuttig is voor de ziel geeft haar kracht voor haar levenstaak. Degene, die zorgt voor geestelijke kennis, hoeft niet bezorgd te zijn om zijn ziel, want ze ontvangt nu voldoende van wat ze nodig heeft voor de opwaartse ontwikkeling, terwijl de aardse kennis alleen maar resultaat oplevert voor het lichaam en het aardse welzijn bevordert. Het moet duidelijk zijn voor de mens, dat alle streven in het aardse leven toch alleen maar een nuttig doel moet dienen en dus moet het ware doel van zowel het aardse, alsook de geestelijke kennis aan een nadere beschouwing onderworpen worden, in hoeverre het met het verlangen van de mens overeenkomt en het waard is nagestreefd te worden.
De aardse kennis draagt aan het verhogen van het aardse welzijn bij, maar dat laatste is het grootste gevaar voor de ziel, als er met het verlangen van het lichaam rekening gehouden wordt, dus dat wil, voelt en denkt, wat het welbehagen van het lichaam vergroot. Het gevaar voor de ziel ligt in geestelijke stilstand, die onvermijdelijk plaatsvindt als er alleen op het lichaam acht geslagen wordt. Maar het lichaam heeft slechts een kort vastgestelde levensduur. Daarna staat de ziel leeg en zonder verdienste aan de poort van de eeuwigheid en onuitsprekelijke kwellingen zijn het gevolg van de verkeerde wil, de nagestreefde aardse kennis, die hem in het hiernamaals de minste verlichting oplevert.
Degene, die echter geestelijke kennis nastreeft, bereikt op aarde al een hoge rijpheidsgraad, want dat, wat hem als geestelijke kennis gegeven werd, spoort de ziel aan voor haar opwaartse ontwikkeling te zorgen. Ze slaat geen acht op het lichaam en ze spant zich voortdurend in om in overeenstemming met de geestelijke kennis het aardse leven te benutten, wat haar al op aarde het grootste succes op zal leveren en ze onbeschrijflijk verlossend gewaarwordt in het hiernamaals.
Want geestelijke kennis te hebben, betekent een binnendringen in het heersen en werkzaam zijn van God. Het betekent kennis te hebben van de krachtstroming uit God, van Gods liefde, almacht en wijsheid, van de uitstraling van Zijn geest, van het doel en de zin van de hele schepping en de genadegaven, die de mens zich verwerven kan, wanneer hij maar wil. De kennis van dit alles is de drijfveer tot het bewuste werken aan zichzelf. Het laat het lichamelijke verlangen op de achtergrond treden en het verlangen naar God tot levensinhoud worden. Geestelijke kennis bevordert dus de toestand van de ziel en brengt de mens in zo’n toestand, dat die zich al op aarde tot een lichtwezen vormt.
Geestelijke kennis levert de ziel in de eerste plaats kennis op, maar slaat ook acht op het lichaam, want die wordt nu ook gegeven, wat het nodig heeft als er in de eerste plaats aan de ziel gedacht wordt en er ter wille van de ziel geen acht geslagen wordt op de lichamelijke verlangens. En het verscheiden van deze wereld zal gemakkelijk zijn en de ziel naar de eeuwige heerlijkheid leiden, want ze gaat met een onuitsprekelijke rijkdom naar de overkant. Ze neemt alle schatten, die ze door geestelijke kennis al op aarde verworven had, in zekere zin mee. Ze bezit iets, wat haar nooit meer afgenomen kan worden en het binnengaan in de eeuwigheid zal voor haar geluk en eeuwige gelukzaligheid betekenen.
Amen
Traduttore