Combien sont pauvres les hommes qui n'ont aucune foi en Dieu en tant que Créateur et Père de l'Éternité, Qui a accompli en Jésus Christ l'Œuvre de Libération, pour libérer Ses créatures d'une chaîne dégradante qu'elles se sont mise par leur faute. Combien sont pauvres les hommes qui traversent la vie sans foi, parce qu'ils ne possèdent que des biens caducs qui leur sont assignés par le destin pour pouvoir s'acquitter de la tâche de leur vie terrestre et qui pour eux sont maintenant la chose la plus importante qu'ils cherchent à augmenter avec ferveur ; au lieu de vaincre la matière. Une juste foi donnerait à leur vie un autre contenu, parce qu'ils créeraient pour l'Éternité, pour la vie de l'âme après la mort. Mais sans foi toutes leurs pensées sont tournées vers la vie terrestre, c’est un état de préoccupation continue pour ce qui est passager. Les hommes créent donc pour la mort, pas pour la vie. Ils sont déjà pauvres sur la Terre, mais ils entrent encore plus pauvres dans le Règne de l'au-delà, dans lequel ils ne veulent pas croire sur la Terre. Ils arrivent nus et pauvres dans l'au-delà, et leur sort n'est rien d'autre qu’un incommensurable tourment et l’obscurité. Mais ils se sont créés par eux-mêmes leur sort, parce que sur la Terre ils ne sont pas restés sans savoir sur Dieu en tant que Créateur et Père, sur Jésus Christ comme Rédempteur. Sur cela ils n'ont pas accepté les enseignements, chose qu’ils auraient bien pu faire, si seulement ils avaient été de bonne volonté pour recevoir des éclaircissements sur le but de leur vie terrestre, parce que cette volonté est le fondement de la foi. L'homme doit seulement vouloir croire, et il pourra croire. Le savoir sur Dieu est présenté à chaque homme, et si seulement il réfléchit à ce que peut être le motif et le but de son existence humaine, alors Dieu l'aide certainement à la juste connaissance, parce qu'alors sa volonté pour la Vérité est évidente. Chaque homme sait qu'il ne peut pas produire de preuves contraires, et donc il ne doit pas s’arroger le droit de refuser ce qui est annoncé sur Dieu, sur Son Œuvre d la Libération, sur Son Pouvoir illimité, sur Sa Sagesse et Son Amour, Et donc il doit tenter d'obtenir des éclaircissements, et cette tentative sera ensuite récompensée, parce que Dieu Lui-Même S'occupe de celui qui envoie ses interrogations dans l'Infinité. Celui-ci pourra croire et gagner une incommensurable richesse au moyen de sa foi, tandis que l'homme sans foi perdra encore ce qu’il possède du point de vue terrestre. Au vrai sens du mot il est pauvre, parce que rien ne lui donne plus d’espoir et de confiance, rien ne lui donne la force, lorsqu’il se trouve dans la misère, s'il ne peut pas croire en Dieu en tant que Père, en Jésus Christ en tant que son Rédempteur, vers Lequel il doit tendre, pour être éternellement bienheureux.
Amen
TraducteursHoe arm zijn de mensen die geen geloof hebben, die niet geloven aan een GOD als Schepper en VADER van eeuwigheid - DIE in JEZUS CHRISTUS het Verlossingswerk volbracht, om Zijn schepselen te bevrijden van een onwaardige keten, die zij zich door eigen schuld lieten aanleggen.
Hoe arm zijn de mensen die zonder geloof door het leven gaan, want zij bezitten niets dan vergankelijke goederen die hun door het lot waren toebedeeld om hun aardse levensopdracht te kunnen vervullen en die voor hen nu het voornaamste zijn, die zij ijverig trachten te vermeerderen inplaats van de materie te overwinnen. Een juist geloof zou hun leven een andere inhoud geven, want zij zouden bezig zijn voor de eeuwigheid - voor het leven van de ziel na de dood. Zonder geloof echter is al hun denken alleen op het aardse leven gericht - het is een toestand van aanhoudende zorg voor het vergankelijke.
De mensen werken daarom voor de dood - niet voor het leven. Zij zijn reeds (geestelijk) arm op aarde, maar ze gaan nog armer het geestelijke rijk binnen waaraan ze op aarde niet wilden geloven. Zij komen naakt en armzalig in het hiernamaals aan, en onmetelijke smarten en duisternis is hun lot. Maar zij hebben zichzelf dat lot geschapen, want zij zijn op aarde niet zonder 'n weten geweest over GOD als Schepper en VADER - over JEZUS CHRISTUS als Verlosser. Zij namen de leringen daarover niet aan - wat zij wel gekund hadden als zij maar gewillig geweest waren opheldering over hun aardse levensdoel te verkrijgen, want deze wil is het fundament van het geloof.
De mens moet slechts willen geloven, dan zal hij ook kunnen geloven. Het weten over GOD wordt ieder mens eens bijgebracht. En denkt hij maar na over wat de aanleiding en het doel mag zijn van zijn aardse bestaan, dan helpt GOD hem ook zeker het ware inzicht te verkrijgen, want dan is de wil klaarblijkelijk van zins vast te staan in de waarheid.
Ieder mens weet dat hij geen tegenbewijzen kan leveren, en daarom zich ook niet mag aanmatigen af te wijzen wat hem over GOD en Zijn Verlossingswerk, Zijn onbegrensde Macht, Wijsheid en Liefde verkondigd wordt. En daarom moet hij trachten opheldering te verkrijgen, en door dit pogen zal hij beloond worden, omdat GOD Zelf degene aanneemt die zijn gedachten al vragend in de oneindigheid zendt. Deze zal kunnen geloven en een onmetelijke rijkdom verwerven door zijn geloof, terwijl de mens zonder geloof nog dat verliezen zal wat hij aards bezit. Hij is in de ware zin van het woord arm - want niets geeft hem hoop en vertrouwen- niets geeft hem kracht als hij in moeilijkheden verkeert - als hij niet aan GOD als een VADER, aan JEZUS CHRISTUS als zijn Verlosser geloven kan, naar WIE hij streven moet te gaan om voor eeuwig zalig te zijn.
Amen
Traducteurs