¡Cuántas veces dependéis de que se os preste ayuda, y cuántas veces podéis responderla, porque nadie puede apoyarse solamente en sí mismo! ¡Cada uno precisa de la ayuda de su prójimo, como también cada uno llega a situaciones en que puede ayudarle! Pero la aspiración del hombre tiene la tendencia de independizarse del prójimo y también a quitarse de encima cualquier ayuda a él.
Lo que debería ser una prestación de ayuda voluntaria, el hombre procura regirlo por ley, y cada uno procura sacar de este arreglo la ventaja mayor posible para sí mismo. Lo que como amor altruista al prójimo sería altamente valorado, ante el alma del individuo está convertido en un impuesto involuntario, en que para el alma no hay la menor ventaja mientras la voluntaria actividad en el amor esté descartada.
De esta manera, según la humana prevención, se podría apartar de los hombres toda miseria mundana - lo que también es la intención de aquellos que se sienten responsables por la miseria de los hombres - una miseria que no puede ser encubierta porque los hombres la sufren visiblemente...
Mientras reine la falta de amor entre los hombres también tales aspiraciones son benéficas, dado que gracias a estas los hombres no perecen en la miseria. Pero aun así el bajón espiritual de los hombres no puede ser remediado porque para esto hace falta una actividad en el amor al prójimo - una actividad altruista... Hace falta que los hombres estén conmovidos por la miseria del prójimo para que inflame este amor en ellos...
Hace falta que exista una miseria entre los hombres que a un hombre dispuesto estimula a la actividad en el amor. Se puede prestar ayuda a los semejantes dándoles ánimo consolador, compasión amorosa, y apoyo.
Pero en la vida humana se trata sobre todo de la dominación de la materia... sobre la transformación del amor egoísta en el amor altruista al prójimo. Lo que al hombre mismo resulta apetecible, de esto debe soltarse para hacerlo llegar al prójimo que se encuentra en necesidad. Por esta misma razón las propiedades están repartidas desigualmente, precisamente para estimular esta disposición de dar... porque el hombre, a la vez, puede ejercitarse en el dominio de la materia. Pues si se separa de los bienes materiales para aliviar con ellas la desgracia del semejante, con esto se hace el mayor regalo a sí mismo...
Sólo aquello de lo que el hombre se desprende voluntariamente le será recompensado abundantemente, porque únicamente la libre voluntad da testimonio del amor, mientras que toda otra clase de cargas que el hombre está obligado a prestar carecen totalmente de amor. Pues más bien pueden endurecer el corazón del hombre que por eso reprime toda clase de voluntad dadivosa, porque se imagina que ya ha hecho suficiente para el bien de los semejantes.
Con lo mucho que los hombres se esfuercen de esta manera a aliviar una desgracia económica, esta sin embargo acosará al hombre de otra forma: por un lado en su propio bien, pero por otro lado para volver a estimular el corazón del prójimo a la prestación de ayuda... para abordar el corazón para que en él se encienda la chispa de amor... para que entre los hombres el amor no se enfríe del todo...
Frecuentemente precisamente los hombres cuyos corazones están muy endurecidos están afectados de desgracias no materiales, por lo que para poder ayudarles tendrán que ir otro camino: se les quitará la alegría en propiedades terrenales... Lo que ellos no querían soltar para el alivio de la miseria de otros, ahora ellos mismos ya no encuentran gracia en ello. Ahora para ellos la materia pierde su valor, y bendecido será aquel que ahora trabaja con estos bienes de una manera digna, el que voluntariamente se desprende de todo aquello para proporcionarlo a su prójimo necesitado...
Bendecido está aquel que aún en el último momento mediante buenas obras se gana el amor de su semejante - buenas obras que son lo único que le seguirán a la eternidad... Entonces su miseria no dejó de surtir un buen efecto sobre su alma...
Amén.
TraductorHoe vaak bent u mensen er op aangewezen dat u hulp wordt verleend en hoe vaak is het u mogelijk die te beantwoorden, want geen mens kan alleen op zichzelf steunen, ieder heeft de hulp van zijn medemens nodig zoals ook ieder weer in omstandigheden komt zijn medemens te helpen. Maar het streven van de mensen is er op gericht zich geheel onafhankelijk te maken van zijn naaste en ook elke hulpverlening van zich af te schuiven. Zij proberen dat wat vrijwillige hulpverlening zou moeten zijn, wettelijk te regelen, en een ieder probeert uit deze regeling weer voor zichzelf het grootst mogelijke voordeel te trekken. Dat, wat als onbaatzuchtige naastenliefde bovenal hoog gewaardeerd zou worden voor de afzonderlijke ziel, wordt veranderd in een onvrijwillige heffing en levert voor de ziel geen enkel voordeel op zolang elke vrijwillige liefdadigheid is uitgeschakeld.
Naar menselijke maatstaf zou op deze manier elke aardse nood van de mensen kunnen worden afgewend. En dit is ook wel het streven van hen die zich verantwoordelijk voelen voor de noodsituatie van de mensen, omdat die niet geheim gehouden kan worden en deze belasten. En zolang de liefdeloosheid heerst onder de mensheid zijn zulke pogingen ook tot zegen, in zoverre dat de mensen niet in ellende ten onder gaan, maar toch kan het lage geestelijke niveau van de mensen daardoor niet worden opgeheven, want daarvoor is een werkzaam zijn in onbaatzuchtige naastenliefde nodig. De mensen moeten geraakt worden door de ellende van de medemens opdat deze liefde in hen ontstoken wordt. Er moet nood zijn onder de mensen, zodanig dat dit een tot liefde bereidwillig mens aanspoort tot liefdadigheid. Hulp kan de mens op elke manier verleend worden door troostende woorden, door liefdevol medeleven of door daadwerkelijke bijstand. Maar in het menselijke leven gaat het in het bijzonder om de overwinning van de materie, om de omzetting van de eigenliefde naar onzelfzuchtige naastenliefde.
De mens moet zich losmaken van wat voor hemzelf begerenswaardig is, om het de medemens te geven die in nood verkeert. Daarom ook is het aardse bezit ongelijk verdeeld, om juist de wil tot geven aan te sporen, omdat dan de mens zelf zich tegelijkertijd kan oefenen in het overwinnen van de materie en omdat hij zichzelf daardoor het grootste geschenk geeft als hij zich bevrijdt van stoffelijk bezit om de nood van de medemens te lenigen. Alleen dat wat vrijwillig wordt weggegeven zal de mens rijkelijk worden vergoed, want alleen de vrije wil bewijst de liefde, terwijl bij de belastingen die de mens moet opbrengen, de liefde geheel ontbreekt, ja deze zelfs eerder het hart van een mens kunnen verharden en hij elke wil tot geven in zich terugdringt, omdat hij gelooft genoeg gedaan te hebben voor het welzijn van de medemensen. Maar al zijn de mensen nog zo bezig de economische nood op deze manier te lenigen, toch komt de nood weer in een andere vorm op de mensen toe. Enerzijds hem zelf tot zegen, maar anderzijds om weer het hart van de medemens tot hulpvaardigheid te bewegen, om het te beroeren zodat de liefdesvonk tot ontbranding komt, zodat de liefde onder de mensen niet geheel bekoelt.
En vaak worden juist die mensen door noden van niet materiële aard getroffen wier harten zeer verhard zijn, zodat zij een andere weg moeten inslaan als zij geholpen willen worden. Van hen wordt de vreugde die ze hebben van hun aardse bezittingen weggenomen. Wat zij niet zelf wilden weggeven om de nood van anderen te lenigen, daar kunnen zij nu zelf niet meer van genieten. De materie verliest nu haar waarde en gezegend is de mens die daar nu op de juiste wijze mee omgaat, die er nu vrijwillig afstand van doet om het aan de noodlijdende medemens te laten toekomen. Gezegend die zich nog in de laatste tijd de liefde van de medemensen verwerft door goede daden, want alleen die volgen hem na in de eeuwigheid. Dan was zijn nood niet vruchteloos voor zijn ziel.
Amen
Traductor