Para mi niña que me sirve con fidelidad y perseverancia, una señal más de mi Amor y Gracia... Pues también os está dado el Mandamiento: “¡No robarás!”.
Abiertamente faltáis a este Mandamiento de amor al prójimo, como también faltáis a todo que tenga que ver con él... Debéis respetar la propiedad del prójimo, e incluso debéis protegerla contra sus enemigos; porque de lo contrario no puede ser que sintáis amor para él como Yo os lo mando. Pues, debéis amar a vuestro prójimo como a vosotros mismos... y seréis agradecidos a aquel que respeta la vuestra. Por eso haced lo mismo, para que también os ganéis el amor del prójimo.
Nada de lo que os apoderáis os traerá bendición, sino más bien os resultará en una carga que oprimirá vuestra alma - la que aspira hacia lo Alto. Pues:
“¡No robarás!”.
No son solamente los bienes mundanos que no debéis robar al prójimo. También espiritualmente podéis hacerle daño al privarle de lo que es beneficioso para su alma... de lo que mi Gracia dona a todos los hombres... y de lo que cada uno puede ofrendar a sus prójimos.
De modo que si alguien posee un bien espiritual, es porque lo ha recibido de Mí. Pero también al congénere corresponde el mismo derecho de saciarse en él - un derecho del cual no le debéis privar, negándole lo que también está pensado para él. Entonces le quitáis algo que, en cierto modo, también pertenece a él, aunque aún no haya entrado en posesión de ello; y vuestra manera de obrar demuestra vuestra falta de amor al prójimo y aún más la falta de amor para Mí, vuestro Dios y Creador desde eternidades.
Toda disminución de bienes espirituales o materiales concierne a este Mandamiento, y todo descuido del amor al prójimo recae en vosotros mismos; pues vais a recibir según vosotros medís, y os será quitado lo que vosotros quitáis a los hombres. De modo que espiritualmente y materialmente recibís la recompensa que os merecéis.
De la misma manera hay que interpretar el Mandamiento siguiente:
“¡No pronunciarás falso testimonio contra tu prójimo!”.
¡Que de tu boca siempre emane la pura verdad, y que nunca por una mentira hagas daño a tu prójimo en lo que se refiere a su reputación y su posición entre los semejantes! Toda calumnia es un pecado contra este Mandamiento. Con cada declaración falsa sobre el prójimo el hombre le causa daño; pues actúa de manera injusta y falta de amor, por lo que tendrá que justificarse. Si se te exige un testimonio acerca de tu prójimo, ¡sé honrado y lleno de amor ante él! Procura comprender sus errores y llámale la atención sobre ellos, ¡pero no abuses de su debilidad procurando a discriminarle para ventaja tuya!
Con una palabra irreflexiva puedes causar daño al prójimo, porque en él se despierta el pensamiento de tomar represalias, lo que ahoga todo amor y hace que el hombre llegue a ser pecador. Continúa en la verdad, de modo que a un hombre que no se lo merece, no le alabes contrario a tu saber y tu conciencia. ¡Pero que estés lejos de todo acto de falta de amor y de todo acto de discriminación en favor tuyo! Todo juicio que hagas sobre tu prójimo que no corresponde a la verdad es una violación infame de este Mandamiento, porque carece de todo amor y no redunda en pro de vosotros los hombres.
Hay que desaprobar cada mentira porque –como evidentemente es para el mal del prójimo– es un pecado doble - un pecado contra el prójimo y otro contra Mí mismo - contra Mí que soy la Verdad eterna... Pues es una violación de mi Mandamiento de amor a Mí y al prójimo.
Amén.
TraductorMijn kind (B.D.), dat MIJ in trouw en volharding dient, (hier is) nog een teken van Mijn Liefde en genade: er is u verder het gebod gegeven:"Gij zult niet stelen". U overtreedt dit gebod van de naastenliefde heel duidelijk, als u zich dus vergrijpt aan alles wat het zijne is. U moet het eigendom van uw naaste eerbiedigen, ja, het zelfs beschermen tegen zijn vijanden, daar u anders geen liefde voor hem voelt zoals IK ze u gebied. U moet uw naaste beminnen als uzelf en u zult diegene dankbaar zijn die uw eigendom eerbiedigt, dus moet u hetzelfde doen om ook de liefde van uw naaste te verwerven. Wat u wederrechtelijk in bezit neemt, zal u geen zegen opleveren, veelmeer zal het u bezwaren en uw ziel teneer drukken, die er naar streven wil opwaarts te gaan. "U zult niet stelen". Het zijn niet alleen aardse goederen die u van uw naaste niet zult mogen ontvreemden. Ook geestelijk zult u hem schade kunnen berokkenen, doordat u hem onthoudt wat voor zijn ziel bevordelijk is, en wat Mijn genade alle mensen doet toekomen en door ieder naar zijn medemensen kan worden overgedragen.
Wie dus in het bezit is van geestelijke goederen, heeft deze van MIJ ontvangen. Maar ook de medemens komt hetzelfde recht toe zijn honger eraan te stillen, en dit recht mag u hem niet beknotten, doordat u hem onthoudt wat ook voor hem bestemd is. U neemt hem dan in zekere zin af wat ook hem toebehoort, zelfs wanneer hij het nog niet in bezit heeft genomen. Uit uw handelwijze blijkt dan geen liefde voor uw naaste en nog minder liefde voor MIJ, uw GOD en Schepper van eeuwigheid. Elk verkleinen van geestelijke of aardse goederen valt onder dit gebod en elk veronachtzamen van de liefde tot de naaste valt op uzelf terug, u zult ontvangen met de maat waarmee u meet en u zal ontnomen worden wat u de mensen ontneemt en daarom zult u naar ziel en lichaam het loon ontvangen dat u verdient.
En op dezelfde manier is ook het volgende gebod te verstaan: "U zult geen valse getuigenis afleggen tegen uw naaste". Steeds moet er zuivere waarheid uit uw mond vloeien en nooit mag u door een leugen uw naaste schade berokkenen in zijn aanzien, in zijn positie onder de medemensen. Elke laster is een zonde tegen dit gebod, door elke onware uitlating over hem schaadt de mens de naaste en handelt liefdeloos en onrechtvaardig, waarvoor hij zich moet verantwoorden. Als er van u een getuigenis verlangd wordt over uw naaste, wees waarheidsgetrouw en vol liefde jegens hem. Probeer zijn fout te begrijpen en hem vol liefde erop te wijzen, maar misbruik zijn zwakheid niet ten voordele van uzelf, doordat u hem tracht te kleineren tot uw eigen voordeel. Door een onbedachtzaam woord kunt u de naaste schaden en de gedachte om te vergelden wordt wakker in hem, en deze verstikt elke liefde en maakt de mens zondig. U moet wel waarheidsgetrouw blijven, dus niet tegen dat wat u weet en uw geweten in, een mens loven die het niet verdient, maar elke daad van liefdeloosheid zij verre van u, verre van u zij elke daad tot eigen voordeel die de naaste benadeelt.
Elk oordeel over uw naaste dat niet volgens de waarheid is, is een grove schending van dit gebod, want het ontbeert elke liefde en strekt u, mensen niet tot eer. Elke leugen is te veroordelen, maar als ze duidelijk tot schade van de naaste is, is het een dubbele zonde, een zonde tegen de naaste en een zonde tegen MIJ Zelf, DIE de eeuwige WAARHEID ben. Het is een schending van de liefde jegens MIJ en jegens uw medemens.
Amen
Traductor