Compare proclamation with translation

Other translations:

Radiance of love....wrestling of the beings of light for souls....

The omnipotence of divine love seizes everything that has emerged from it and never lets it fall completely. And thus everything full of light, which is permeated by God's love, will always and constantly turn towards that which still resists receiving the divine radiation of love; for without its will the power of love cannot become effective. God is always and constantly willing to give, but that which has emerged from Him is not always willing to receive. And therefore the will to receive must first be stimulated in the being, and this is the activity of the beings of light, which in tireless love and patience undergo the work of bringing divine love close to the beings of darkness. The beings of darkness do not know about the light and the blissful state of those who dwell in the kingdom of light. And since they know nothing about it, they do not strive for the heights. If the knowledge of it is conveyed to them they reject it because they cannot yet believe, for their present state is so bleak that a kingdom of light is completely inconceivable to them. And yet the beings of light repeatedly try to encourage them to create a change in their state. They present them with the possibilities of moving to a brighter environment and try to influence the being to strive for it. Divine love wants to radiate through everything and constantly struggles for the souls of darkness in order to break their resistance, and therefore these beings often have to be pushed through agonizing situations into a state which lets the will become active in them to flee from it if they do not listen to the ideas of the beings of light. The slightest expression of will attracts the beings of light, which admittedly cannot come into contact with the dark beings in their fullness of light and therefore approach them in an envelopment. As soon as the souls are willing, they also feel the proximity of the beings of light beneficially, and then their influence is also stronger and their endeavours successful. The beings of light now spur the souls on to activity of love. They instruct them in a way beneficial to them and give them advice how they can escape the lightless stay, then leave them again to their loneliness so that what they have heard can work in them, and according to willingness the being will now impart what it has heard to other beings and the work in love begins, which is redeeming and also makes the being receptive for the love currents, which now continue to flow to it. For once the will for light has become active in them then the will to help will also become stronger in them.... They do not keep their knowledge to themselves alone because it moves them deeply.... And thus the radiation of love becomes effective in them, they receive love from the beings of light and pass it on to souls who, like them, are in need. And as soon as a divine ray of love has found a willingness to receive it, it ignites and grows into a flame. Love revitalizes, i.e. it drives to activity.... The being will now be active, it will no longer remain powerless and inactive but will search where it finds souls in need and be diligently active to show them the path to the light. The ray of light of divine love penetrates into the deepest depths; only those who resist it remain untouched, although divine (love) concern is also constantly directed towards them. For everything is born of love, and everything that has distanced itself from it should return to love....

Amen

Translator
Translated by: Doris Boekers

Uitstraling van liefde - Het worstelen van de lichtwezens om zielen

De almacht van de goddelijke liefde pakt alles vast wat uit haar is voortgekomen en laat het nooit helemaal vallen. En zo zal al het lichtvolle dat door de liefde Gods is doorstraald, zich voortdurend tot datgene wenden wat zich er nog tegen verzet de goddelijke uitstraling van liefde in ontvangst te nemen. Want zonder de wil ervan kan de kracht der liefde niet werkzaam worden. God is altijd gewillig om te geven. Maar wat uit Hem is voortgekomen, is niet altijd gewillig om in ontvangst te nemen. En dus moet eerst de wil om te ontvangen in het wezen worden opgewekt en dit is de werkzaamheid van de lichtwezens die in onvermoeibare liefde en geduld de taak op zich nemen, de wezens van de duisternis de goddelijke liefde bij te brengen.

De wezens van de duisternis kennen niet het licht en de gelukkig makende toestand van diegenen die in het lichtrijk vertoeven. En omdat ze daar niets van weten, streven ze er ook niet naar hogerop te komen. Worden zij ervan op de hoogte gebracht, dan wijzen ze dit weten af, omdat ze nog niet kunnen geloven. Want hun tegenwoordige toestand is zo troosteloos, dat ze zich totaal geen voorstelling kunnen maken van een lichtrijk. En toch proberen de lichtwezens hen steeds weer aan te sporen een verandering van hun toestand teweeg te brengen. Ze stellen hun de mogelijkheden voor in lichtere omgeving te komen en ze trachten het wezen te beïnvloeden zulks na te streven.

De goddelijke liefde wil alles doorstralen en worstelt voortdurend om de zielen der duisternis, om hun weerstand te breken. En daarom moeten die wezens vaak door kwellende situaties in een toestand worden gedrongen die in hen de wil werkzaam laat worden deze te ontvluchten, als ze de voorstellingen van de lichtwezens geen gehoor schenken. De geringste uiting van de wil trekt de lichtwezens dichterbij, die echter niet in hun volheid van licht met de duistere wezens in aanraking kunnen komen en daarom hen in een omhulsel nader komen. Zodra de zielen gewillig zijn, ervaren ze ook de nabijheid van de lichtwezens als weldadig en dan is ook de invloed van hen sterker en zijn hun inspanningen succesvol.

De lichtwezens sporen nu de zielen aan werkzaam te zijn in liefde. Ze onderrichten hen op een voor hen bevorderlijke manier en geven hun adviezen, hoe ze het verblijf zonder licht kunnen ontvluchten. Ze laten hen dan weer over aan hun eenzaamheid, opdat wat ze vernomen hebben op hen in kan werken. En al naar gewilligheid zal nu het wezen dat wat het heeft vernomen aan andere wezens meedelen en begint het werkzaam zijn in liefde, dat verlossen is en het wezen ook in staat stelt de stromen van liefde te ontvangen die hem nu voortdurend toestromen. Want is eenmaal het verlangen naar het licht in hen actief geworden, dan wordt ook de wil om te helpen in hen sterker. Ze houden hun weten niet alleen voor zichzelf, omdat het hen diep ontroert. En dus wordt de uitstraling van liefde bij hen werkzaam. Van de lichtwezens ontvangen ze liefde en deze geven ze door aan zielen die net als zij in nood verkeren. En zodra een goddelijke straal van liefde de bereidheid om te ontvangen heeft gevonden, ontbrandt hij en groeit aan tot een vlam. De liefde wekt op, dat wil zeggen ze zet aan tot werkzaamheid. Het wezen zal nu actief zijn. Het zal niet meer krachteloos en passief blijven, veeleer zoeken waar het zielen vindt die zich in nood bevinden en vlijtig bezig zijn ook dezen de weg naar het licht te wijzen. Tot in de diepste diepten dringt de lichtstraal van de goddelijke liefde door. Alleen wie zich ertegen verzet, blijft onaangetast, ofschoon de goddelijke (liefde) zorg onafgebroken ook naar hen uitgaat. Want uit de liefde is alles geboren en tot de liefde moet alles weer terugkeren wat zich van haar heeft verwijderd.

Amen

Translator
Translated by: Gerard F. Kotte