• Zurück

Uranfang - Ziel.... Erkennen - Glaube - Demut....

Was uranfänglich war, ist noch und wird bleiben in Ewigkeit.... Und was bestehenbleibt, ist göttlich, was ist, hat sich weit vom Göttlichen entfernt, und was war, kann wieder nur göttlich gewesen sein. Der Mensch aber, der diese Weisheit nicht faßt, hat weder Verbindung mit dem Uranfänglichen, noch weiß er um das Endziel alles Geistigen, doch er ist inmitten der Gegenwart, die von Gott entfernt ist und doch auch Ihn nicht anerkennen will. Und daher muß er zum Erkennen geführt werden, er muß glauben lernen, was ihm nicht bewiesen werden kann. Er muß sich selbst ein Bild machen, das nun mehr oder weniger der Wahrheit entsprechen wird. Daß ein Gott ist, Der alles erschaffen hat und erhält, ist das erste, was er glauben muß, und das wird ihm auch teilweise bewiesen damit, daß er die Schöpfung sieht und ihren Werdegang und auch weiß, daß die Menschheit an ihrem Entstehen und Bestehen unbeteiligt ist. Folglich wird der Glaube daran nicht so schwer sein.... Über das Wesen der Gottheit sich ein genaues Bild zu machen wird ihm unmöglich sein so lange, bis er durch das Erfüllen Seiner Gebote unbewußt Gott anerkannt hat als ein Wesen, Das mächtig ist und weise.... Denn ein Gebot erfüllen wird nur der Mensch, der den Gesetzgeber bejaht und ihm das Recht zubilligt, Gesetze zu geben, der sich also Ihm unterwirft.... Nun steht er in der Gnade Gottes, was bedeutet, daß ihm nun die Kraft von oben zugeht, in das Wesen der Gottheit tiefer einzudringen. Er hat durch das Unterwerfen den Bann gebrochen, er hat dem Geist in sich Freiheit gegeben, denn er ist demütig geworden, und wer in der Demut lebt, der lebt auch in der Liebe.... Der Geist der Überheblichkeit ist auch der Geist der Lieblosigkeit, doch demütig wird nur der sein, dessen Herz Liebe empfinden kann. Und die Liebe bringt ihn Gott näher, und also wird auch das Erkennen immer leichter sein.... Nun aber weiß der Mensch auch um seinen Ausgang, denn er weiß, daß er ein Geschöpf Gottes ist. Und gleichzeitig wird ihm auch sein Ziel klar, er strebt zu Gott zurück, um sich in Ewigkeit nicht mehr von Ihm zu trennen.... Es ist nun aber die Menschheit der Gegenwart bar jeder Liebe und jeder Demut. In Selbstüberheblichkeit dünkt sie sich hochstehend und über den kindlichen Glauben an einen Gott erhaben. Und da ihnen der einfachste Glaube mangelt, ist es nicht möglich, die Menschen zum Erkennen zu leiten, und so werden sie auch niemals um ihr Endziel wissen und folglich auch nicht um ihre Aufgabe. Und das Erdenleben entspricht nicht mehr dem eigentlichen Zweck, also wird Gott es den Menschen nehmen, die sich wider Ihn stellen und in ihrem Herzen der ewigen Gottheit ein abweisendes Nein entgegensetzen.... (Unterbrechung)

Oerbegin – Doel – Besef – Geloof - Deemoed

Wat er in het allereerste begin was, bestaat nog en zal tot in eeuwigheid blijven. En wat er blijft bestaan, is goddelijk. Wat er is, heeft zich ver van God verwijderd en wat er was, kan weer alleen maar goddelijke geweest zijn. Maar de mens die deze wijsheid niet begrijpt, heeft noch verbinding met wat er in het begin was, noch weet hij van het einddoel van al het geestelijke, want hij zit midden in de tegenwoordige tijd, die van God verwijderd is en Hem toch ook niet erkennen wil.

En daarom moet hij tot inzicht gebracht worden. Hij moet leren geloven, wat hem niet bewezen kan worden. Hij moet zichzelf een beeld vormen, dat nu min of meer met de waarheid overeen zal komen. Dat er een God is, Die alles geschapen heeft en in stand houdt, is het eerste wat hij geloven moet en dat wordt hem ook ten dele hierdoor bewezen, dat hij de schepping en haar ontwikkelingsgang ziet en weet dat de mensheid niet bij haar ontstaan en bestaan betrokken is. Daarom zal het niet zo moeilijk zijn om erin te geloven.

Zich een nauwkeurig beeld te vormen van het wezen van de Godheid zal net zo lang onmogelijk voor hem zijn, tot hij door het vervullen van Zijn geboden God onbewust erkend heeft als een wezen, dat machtig en wijs is. Want een gebod vervullen zal alleen die mens, die de wetgever aanvaardt en hem het recht toekent wetten te geven. Hij onderwerpt zich dus aan hem.

Nu heeft hij de genade van God. Dat betekent dat hem nu de kracht van boven toegestuurd wordt om diep binnen te dringen in het wezen van de Godheid. Hij heeft door de onderwerping de ban gebroken. Hij heeft de geest in zich de vrijheid gegeven, want hij is deemoedig geworden en wie in de deemoed leeft, leeft ook in de liefde. De geest van de arrogantie is ook de geest van de liefdeloosheid. Maar enkel degene, wiens hart liefde kan voelen, zal deemoedig zijn. En de liefde brengt hem dichter bij God en zodoende zal ook het herkennen steeds gemakkelijker zijn. Maar nu kent de mens ook zijn oorsprong, want hij weet dat hij een schepsel van God is. En tegelijkertijd wordt hem ook zijn doel helder. Hij streeft ernaar terug te keren naar God om zich in eeuwigheid niet meer van Hem te scheiden.

Maar de huidige mensheid is gespeend van elke liefde en elke deemoed. In zelfverheffing waant ze zich hoogstaand en boven het kinderlijke geloof in een God verheven. En omdat het hen aan het eenvoudigste geloof ontbreekt, is het niet mogelijk om de mensen tot inzicht te leiden en zo zullen ze ook nooit hun einddoel kennen en bijgevolg ook niet hun opdracht. En het aardse leven komt niet meer met het eigenlijke doel overeen, dus zal God het van die mensen afnemen, die zich tegen Hem keren en in hun harten de eeuwige Godheid afwijzen. (Onderbreking)