Das Gebot der Nächstenliebe umschließt alle Forderungen, die an die Menschen gestellt werden, und die Liebe zu Gott ist wieder durch die Nächstenliebe bedingt. So wird der Mensch auf Erden restlos seiner Aufgabe nachkommen, so er in der Liebe zu Gott und zu den Nächsten aufgeht und sein Leben auf dieser Basis aufbaut. Wo das Herz in Liebe beglücken kann, dort hat der Feind an Macht verloren, denn die Liebe ist göttlichen Ursprungs, sie beglückt und belebt, während die feindliche Macht zu zerstören trachtet, was die Liebe aufbaut. Doch die uneigennützige Liebe zum Nächsten wird immer nur Sorge tragen für das Wohl dessen, niemals aber zu seinem Schaden auch nur das Geringste unternehmen, denn es wäre dies dann wahrlich nicht die rechte Liebe, so daraus Nachteil dem Menschen erwächst. Also kann es auch nur im Sinne des göttlichen Schöpfers sein, im Dienst der Nächstenliebe Stellung zu nehmen zu den zehn Geboten, die der Herr den Menschen gegeben hat, und zwar zur näheren Erklärung der einzelnen Gebote, die wieder jedes für sich der Forderung, den Nächsten zu lieben wie sich selbst, entsprechen und also zusammenfassend immer nur die uneigennützige Liebe zum Nächsten zur Grundlage haben. Die geistig gleiche Einstellung kann auch zur Folge haben, daß sich in Liebe zusammenschließen alle, die gleichen Geistes sind, oder daß sich die im Menschen stark gewordene Liebe eben so äußert, daß der Mensch den Mitmenschen geben will noch und noch, und zwar ohne den geringsten Vorteil für sich erreichen zu wollen, denn sobald das Interesse an einem wenn auch noch so kleinen Vorteil vorwiegend ist, bleibt jegliches Liebeswerk am Nächsten eine Art Spekulation, ist aber niemals das, was vom himmlischen Vater im Gebot der Nächstenliebe den Menschen gelehrt wurde, sondern es liegt aller Berechnung nur die eigene Gewinnsucht zugrunde, und nur in den wenigen Fällen wird die tätige Nächstenliebe im Sinne Gottes ausgeübt, wo der Mensch nur immer zum Geben bereit ist, aber niemals nehmen oder besitzen will....
Amen
ÜbersetzerHet gebod van de naastenliefde omsluit alle eisen, die aan de mensen gesteld worden. En de liefde voor God wordt weer bepaald door de naastenliefde. Dus zal de mens op aarde zijn opdracht volledig vervullen, als hij in de liefde voor God en voor de naasten opgaat en zijn leven op deze basis baseert.
Waar het hart in liefde gelukkig kan maken, daar heeft de vijand aan macht verloren, want de liefde is van goddelijke oorsprong, ze maakt gelukkig en wekt op, terwijl de vijandelijke macht probeert te verwoesten, wat de liefde opbouwt. Maar de onbaatzuchtige naastenliefde zal steeds alleen maar zorg dragen voor het welzijn van deze naasten, maar ook nooit het geringste tot zijn nadeel ondernemen, want het zou waarlijk geen ware liefde zijn, als daaruit nadeel voor de mensen voortkomt.
Dus kan het ook alleen maar de bedoeling van de goddelijke Schepper zijn, om in dienst van de naastenliefde een standpunt in te nemen over de tien geboden, die de Heer aan de mensen gegeven heeft. En weliswaar tot een nadere verklaring van de afzonderlijke geboden, die elk voor zich weer beantwoordt aan de eis om de naasten lief te hebben zoals zichzelf en dus samenvattend steeds alleen de onbaatzuchtige liefde voor de naasten als grondslag heeft.
Die geestelijk dezelfde instelling kan ook tot gevolg hebben dat allen, die gelijk van geest zijn, zich in liefde aaneen willen sluiten. Of dat de in de mens sterk geworden liefde zich juist zo uit, dat de mens steeds weer aan de medemensen geven wil, en wel zonder het geringste voordeel voor zichzelf te willen bereiken. Want zodra de belangstelling in een nog zo klein voordeel voor zichzelf overheersend is, blijft elk liefdeswerk voor de naasten een soort speculatie, maar is nooit dat, wat door de hemelse Vader met het gebod van de naastenliefde aan de mensen onderwezen werd. Echter ligt er aan het eigen winstbejag slechts allemaal berekening ten grondslag en wordt er slechts in weinige gevallen de werkzame naastenliefde volgens de bedoeling van God uitgeoefend, waar de mens steeds alleen maar tot geven bereid is, maar nooit nemen of bezitten wil.
Amen
Übersetzer