1925 Het toelaten van het kwade - Verlos ons van alle kwaad

19 mei 1941: Boek 28

Zonder de goddelijke wil kan er op aarde niets gebeuren, dus moet allereerst deze wil ten grondslag worden gelegd aan alles wat plaatsvindt, zij het goed of kwaad. Zelfs wat de mensen elkaar aandoen, zou niet uitvoerbaar zijn wanneer de goddelijke wil dit verhinderde. En toch zou het verkeerd zijn, te beweren dat God het kwade wil omdat Hij het laat gebeuren. Het krijgt in ieder geval niet Zijn toestemming, maar God hindert de wil van de mens niet opdat hij zich vrij zal ontplooien en dus beslissen kan. Alleen in deze vrijheid van de wil kan het laatste stadium van de belichaming worden afgelegd. Bijgevolg mag deze niet beknot worden, wat echter het geval zou zijn wanneer elke slechte daad, eer ze wordt uitgevoerd, zou worden verhinderd. Want dan was er alleen het goede in de wereld, maar de mogelijkheid tot vooruitgang zou de mens zijn afgenomen. De uitvoerende wordt dus maar zelden belet te handelen naar zijn wil, tenzij het een worstelende, tot God smekende mens is, die door de liefde van God wordt behoed voor onbedachtzame daden. Anders wordt hem elke wilsvrijheid toegestaan, hoewel ze veel aards leed tot gevolg heeft. Het is dus meer als een toelating van God te beschouwen, omdat God Zijn wil er niet tegenover stelt. Deze gebeurtenissen worden meer door de menselijke wil bepaald, waaraan God paal noch perk stelt. De daad kan dus worden uitgevoerd, maar hoeft niet altijd doeltreffend te zijn.

Hoe de uitwerking van een slechte daad op de mens is, dat is alleen goddelijke wil en hangt af van de noodzaak voor de rijpheid van de ziel van diegene voor wie de kwade daad bedoeld is. Hoe meer de mens naar geestelijke rijpheid streeft, des te meer zullen alle handelingen zonder effect zijn, die kwade menselijke wil de medemens heeft toegedacht. Die geen enkel geestelijk streven heeft, zal dus hiermee in overeenstemming meer moeten lijden, maar de mens die zijn zielenheil belangrijk acht, zal weinig onder de indruk blijven. En dus verandert de goddelijke wil de uitwerking van alle dingen, in overeenstemming met de toestand van rijpheid van de mensen. Uiteindelijk dient ook wat uit kwade wil is voortgekomen als opvoedingsmiddel, weer beantwoordend aan de wil van de mens om zich te laten opvoeden. Want de geestelijk strevende mens is zich van de gebrekkige toestand van zijn ziel bewust en vraagt God om het verkrijgen van de rijpheid van zijn ziel. Bijgevolg neemt hij ook berustend in ontvangst wat hem wordt gezonden, wat echter nooit de kwade wil verontschuldigt van diegene die slechte daden jegens de medemens uitvoert.

God hindert de vijandige kracht niet, als die alle middelen gebruikt om de menselijke wil af te zwakken of hem tot slechte daden aan te sporen. Hij hindert de mens zelfs niet dat te doen waartoe de wil hem aandrijft. Maar Hij beschermt de zijnen voor al te hevige aanvallen van diegenen die onder de invloed van de tegenstander staan. Hij verhindert de slechte daden niet, maar geeft de mensen volledige vrijheid. De mens is echter nooit onbeschermd aan de tomeloze aanvallen blootgesteld. Zijn eigen wil kan de uitwerking afzwakken of ook helemaal opheffen, als hij zich tot Hem wendt Die Heer is over alles. Diens wil is alleen voldoende al het kwade van hem af te wenden en Die het ook doet, al hij innig bidt: "Verlos ons van alle kwaad".

Amen

Vertaald door: Gerard F. Kotte

Deze openbaring is opgenomen in het volgende themaboekje:
Themaboekje Titel Downloaden
123 Waarom laat God dat toe? ePub   PDF   Kindle  

Downloads

Download-aanbod voor boek _book
 ePub  
 Kindle  
  Meer downloads

Deze openbaring

 als MP3 downloaden  
Afdrukvoorbeeld
 Kladschriften