5283 De Vader leidt de zijnen aan de hand

28 december 1951: Boek 58

U allen gaat aan mijn hand. U, die Mij bewust zoekt en aanroept om mijn liefde en erbarmen. U, die voor Mij wilt werken, die bijeen bent gekomen voor een geestelijk streven. U, die Mij vóór al het andere plaatst, die wilt dat Ik u zal leiden.

Wie mijn hand vasthoudt, gaat onvermijdelijk goed. Want mijn weg is de juiste en mijn leiding is waarlijk zeker. Maar uw blikken mogen niet afdwalen of op de wereld zijn gericht van welke Ik u wegleid, want dan maakt u de band met Mij losser. Dan klampt uw hand zich niet meer zo vast aan de mijne en dan is er het gevaar dat u zich losmaakt en, al is het maar voor korte tijd, achter zult blijven, tot u weer naar Mij zult roepen en zich weer bij Mij en mijn leiding zult willen aansluiten.

Wanneer u onder mijn leiding staat, hoort u mijn stem. U verneemt wat Ik tot u spreek. U neemt mijn woorden gretig op in uw hart.

Maar maakt u zich los van Mij, dan is de stem in u maar zwak verstaanbaar. Dan klinken daar geluiden van de wereld tussendoor. Dan vermengt zich het aardse met het geestelijke en u zelf zult het niet meer kunnen scheiden en weet niet wat Ik en wat de wereld tot u heeft gesproken. Daarom is het een gevaar wanneer u zich nog door de wereld laat bekoren, wanneer u de banden met haar nog niet helemaal hebt losgemaakt. En daarom wil Ik u waarschuwen en vermanen dat u Mij vasthoudt, dat u zich aan Mij vastklampt en dat u alleen maar luistert naar wat Ik u aanraad. Dat u alleen maar geestelijk brood aanneemt en uw oren sluit voor de kreten die de wereld u toeroept, die geen geestelijke waarde hebben, die u alleen in de war brengen en uw oor afstompen voor het zachte klinken van mijn goddelijk woord van liefde, dat ieder van u zal kunnen horen die zich met Mij verbindt. Wie Ik in de wereld heb geplaatst, moet zich daarin ook waarmaken. En hij kan dit ook, zodra zijn liefde voor Mij zo sterk is, dat hij Mij voortdurend voor zal laten gaan bij alles wat hij ook maar in de wereld doet.

Dan scherp Ik ook zijn geestelijk oor, zodat hij Mij toch kan horen. Dat de wereld voor hem geen hindernis is om toch mijn hand vast te houden. Dat hij Mij steeds aanwezig zal laten zijn, wat hij ook doet.

Voor hem is de wereld dan geen gevaar meer, maar ze kan het zijn voor diegene die nog door de vreugden van de wereld wordt verleid.

Want hij lonkt in zekere zin naar de tweede heer. Hij heeft nog niet geheel met hem gebroken, daar anders de wereld geen prikkel voor hem zou kunnen zijn.

Wees daarom waakzaam, mijn kinderen, dat jullie de hand van de Vader niet zullen loslaten omdat je naar iets zult willen grijpen dat jullie verleidelijk voor ogen komt.

Mijn tegenstander heeft vele middelen, waardoor hij jullie van Mij zal proberen te scheiden.

En hoewel het hem niet meer zal lukken, daar jullie Mij volgens jullie wil zijn toegedaan, kan toch jullie weg soms worden belemmerd. Jullie kunnen terug zinken, schijnbaar effen wegen begaan en toch naar beneden afglijden, tot jullie het inzien en dan angstig tot Mij zullen roepen om hulp.

Ik laat jullie niet vallen en help jullie weer overeind. Maar gezegend is hij die mijn hand nooit loslaat, want hij gaat moeiteloos opwaarts, omdat de weg met Mij helemaal veilig is en naar het doel leidt.

Amen

Vertaald door: Gerard F. Kotte

Deze openbaring is opgenomen in het volgende themaboekje:
Themaboekje Titel Downloaden
109 Geborgen in Gods vaderhand ePub   PDF   Kindle  

Downloads

Download-aanbod voor boek _book
 ePub  
 Kindle  
  Meer downloads

Deze openbaring

 als MP3 downloaden  
Afdrukvoorbeeld
 Kladschriften