6276 De verlossing van Lucifer - De thuiskomst van de verloren zoon
5 juni 1955: Boek 67
Werelden zullen er nog ontstaan en weer vergaan. Steeds weer zal Mijn Wil om te scheppen werkzaam worden. Steeds nieuwe vormen zal Ik scheppen, die het naar Mij opwaarts gaande geestelijke zullen bevatten. En steeds weer zal Ik ze uiteen laten vallen, om het geestelijke daarin te verlossen. Een worden en vergaan zal er zijn, nog eeuwigheden lang, tot Ik Mijn werk als voltooid kan beschouwen, tot al het geestelijke naar Mij is geruggekeerd en Ik ook Mijn tegenstander voor Me heb gewonnen, wanneer hij zonder enige kracht zich vrijwillig naar Mij keert, Die Zijn God en Vader ben. En hij zal van Mij Liefde afsmeken en Ze ontvangen in overmaat.
Maar tot dit zich voordoet, gaan er nog eeuwigheden voorbij. Want zolang er nog onverlost geestelijks is, zullen er ook scheppingen zijn. En zolang er dus scheppingen bestaan, is de verlossing van het gevallene nog niet bewerkstelligd. En zolang blijft ook hij Mijn tegenstander en vijand, die zelf is gevallen en de val van ontelbare wezens veroorzaakt heeft; wiens liefde voor Mij is verdwenen, toen hij zich bewust werd van de overmaat van Kracht, die hem doorstroomde en hij Mij, als de Bron hiervan, moest erkennen en zich daar tegen verweerde. En daarom moet hij het gevoel van zijn kracht eerst verliezen, voordat hij, als zelf verzwakt wezen, zich weer aan Mij overgeeft en Mij dan ook weer zal liefhebben, zoals in het allereerste begin. Hij kan zijn gevoelens voor Mij niet tevoren veranderen. Hij kan zijn weerstand niet tevoren opgeven, omdat hij zich nog in het bezit van kracht waant, zolang er nog onverlost geestelijks is, dat hem toebehoort. Want dit bewustzijn van kracht was de reden van zijn val in de diepte. U mensen weet niet, wat hij voor Mij was en wat nog voor Mij is. U weet niet, dat hij ongewild meewerkt aan de vergoddelijking van de door Mij geschapen wezens. Maar in zijn verblindheid en haat tegen Mij merkt hij niet, dat Ik ook hem tot een werktuig van Mijn plan heb gemaakt; dat echter niet in zijn wil past, maar dat Ik dat alleen kon, omdat Ik op de hoogte was van zijn afgronddiepe haat, maar hem voor Mijn doeleinden nooit zou hebben gebruikt, wanneer er slechts het geringste vooruitzicht zou hebben bestaan op een voortijdige terugkeer, op de verandering van Zijn wil en zijn gevoel jegens Mij.
Alleen zijn vrije wil heb Ik Me dienstbaar gemaakt, waarvan Ik sedert eeuwigheid op de hoogte ben. De mogelijkheid van een verandering van wil zou Ik waarlijk met alle middelen hebben gesteund, juist omdat hij het eerstgeschapen wezen was, aan wie Mijn gehele Liefde toebehoorde en dat Ik beslist ook uit de diepte zou hebben willen redden. Maar zijn weerstand is ongebroken en zal het nog eeuwigheden blijven. En op deze, Mij goed bekende weerstand, bouwde Ik Mijn plan van de vergoddelijking van het “geschapene” op. En Ik kon dat pas doen, omdat Ik concludeerde, dat een verandering van zijn wil volkomen uitgesloten is.
Maar dat toch nog Mijn onverdeelde Liefde ook dit eerstgeschapen wezen - Mijn tegenstander - geldt, volgt daaruit, dat Ik zijn wil respecteer, dat Ik hem de volledige vrijheid laat in zijn werkzaam zijn tegen Mij, zolang dit in de hem toegestane mate gebeurt. Maar overschrijdt hij de grenzen van zijn bevoegdheid, dan bind Ik hem, wat steeds aan het einde van een verlossingsperiode zal gebeuren. Ik sla hem opnieuw in boeien, opdat wat vrijwillig op Mij aanstuurt niet in gevaar wordt gebracht, om hem echter steeds weer daaruit te bevrijden, wanneer hij Mij weer dienen moet, ofschoon onbewust, dat het geestelijke tot uiterste rijpheid komt.
Want waarlijk Ik zeg u: Hemel en aarde dienen Mij bij Mijn plan van eeuwigheid. En opdat Mijn tegenstander niet het overwicht houdt, dat hij in het begin over de schare van de gevallen geesten had, zond Ik “Mijn Zoon” naar de aarde, Die nu in een gerechtvaardigde strijd tegen Mijn tegenstander zegevierde. Die de macht van hem brak, zodat de wil van het wezen zich nu tegen zijn wil kon verzetten met gebruikmaking van de genaden van het verlossingswerk. Door de kruisdood van Jezus nam de kracht van de tegenstander uitermate af. Hij werd overwonnen, maar hij verzette zich nu des te heviger, omdat het licht van het inzicht hem had verlaten, omdat de val in de diepte ook duisternis van zijn geest betekende en hij daarom steeds alleen blindelings woedt, door haat gedreven, zonder te beseffen waar zijn haat toe leidt. Dat steeds weer het hem nog toebehorende geestelijke wordt losgemaakt en in de scheppingen verbannen, en hij daardoor steeds meer van zijn kracht verliest. Want alleen het gevallene is zijn bezit aan kracht, en de verlossing van het gevallene betekent voortdurende vermindering van zijn kracht.
En dat deze verlossing mogelijk is, daarvoor stierf Ik Zelf aan het kruis. Mijn Liefde maakte deze verlossing mogelijk en Mijn Liefde rust niet eerder, tot al het van Mij afgevallene weer in Mijn bezit is; tot het vrijwillig naar Mij is teruggekeerd en nu ook Mijn tegenstander - van zijn kracht beroofd - zich aan Mij zal overgeven; tot ook hij naar verlossing verlangt, die Mijn eindeloze Liefde hem niet onthoudt, tot de verloren zoon is teruggekeerd in zijn vaderhuis, naar Mij van Wie hij eens is weggegaan.
Amen
Themaboekje | Titel | Downloaden |
---|---|---|
81 | Lucifer Zijn val Zijn werkzaam zijn Zijn terugkeer | ePub PDF Kindle |
Download-aanbod voor boek _book
ePub
Kindle
Meer downloads
Deze openbaring
als MP3 downloaden
Afdrukvoorbeeld
Kladschriften