4759 Vegetarisch voedsel - Het doden van Dieren

13 oktober 1949: Boek 54

U zult MIJ als uw Leraar over alles kunnen vragen en IK zal u antwoorden. IK zal u het juiste begrip geven voor datgene wat u onduidelijk is en het zal voor u gemakkelijk te begrijpen zijn. Wie IK het vermogen heb gegeven binnen te dringen in geestelijk weten, dus wiens geest IK zal verlichten, opdat hij zijn medemensen kan onderrichten met hetzelfde geestelijke goed, moet door MIJ als bruikbaar bevonden zijn, hij moet zich geestelijk zo ontwikkeld hebben, dat IK Zelf met hem in verbinding kan treden door zijn wil. Maar een verbinding met MIJ stelt een innerlijke volledige toewijding aan MIJ voorop, die alleen MIJ aantrekt, omdat, wat naar MIJ verlangt, door MIJ ook wordt vastgepakt.

Nu heb IK de mens in het geheel geen beperkingen opgelegd, zoals IK ook nooit eisen aan de mens stel zich te kastijden om het rijk God's te bereiken. IK heb alles geschapen en toen IK u op de aarde plaatste, gaf IK u ook het recht, u de aarde en alles wat er op is, ten nutte te maken. Toen IK u, in zekere zin als heren der schepping, de aarde toevertrouwde, was het aan u overgelaten, welke betrekking u tussen u en de geschapen wezens die u omgaven tot stand wilde brengen. IK heb u geen geboden gegeven, IK liet u de volledige vrijheid, IK trad terug, tot op zekere hoogte liet IK u alleen met Mijn werk. Want u moest uw wil beproeven. U moest uit eigen aandrang Mijn goddelijke ordening binnengaan, u moest erin vertoeven en moest derhalve denken en handelen onbeïnvloed door MIJ. En zo moest u dus zelf de verhouding tot stand brengen tot alles wat u omgaf.

Maar het geestelijke leeft in al Mijn scheppingswerken, dat wat u kunt zien, hebt u zelf al overwonnen, d.w.z. uw ziel is door elk scheppingswerk gegaan, dat voor haar een toestand van dwang betekende en dat zo lang, tot de materiële uiterlijke vorm haar vrij liet. Het ontsnappen van het geestelijke uit de vorm was steeds een daad van verlossing, want de volgende vorm was steeds zachter en meegevender, tot na eindeloos lange tijd de ziel haar laatste vorm op deze aarde mocht betrekken. De goede mens doet nu onbewust wat het nog in de vorm geketende geestelijke helpt opwaarts te gaan, omdat zijn ziel de kwellende toestand kent en hem minder erg wil maken vanuit zijn liefde. En zo kan een daad bedreven worden die bevrijdt (uit een bep.vorm), die wreed lijkt en toch niet als wreedheid kan worden beoordeeld.

(14 okt.) Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen een handeling die alleen maar vernietiging vanuit een kwade wil op het oog heeft en zo een die voor de mens een goed lijkend doel moet vervullen. Verder moet er onderscheid worden gemaakt tussen mens en dier in zoverre dat de mens nooit het leven van een ander mens mag nemen, omdat er op de aarde geen verdere belichaming voor hem meer bestaat, daar het aardse leven de laatste halteplaats voor het geestelijke betekent om rijp te worden, terwijl het geestelijke in het dier de laatste omvorming nog niet heeft bereikt, dus een overgang in een nieuwe vorm in gekluisterde toestand of tot mens, die het gevolg van het doden is,en dus een schrede voorwaarts kan worden genoemd.

Verder is de omstandigheid maatgevend op welke manier het leven van het dier wordt genomen. Het moet een daad van liefde zijn in zoverre dat het dier pijn en kwelling bespaard wordt, want steeds moet er het goddelijke schepsel in worden gezien dat Mijn Liefde bezit en dus alleen al daarom met zachtheid moet worden behandeld, opdat het geestelijke erin van de kant van de mensen liefde bespeurt en bereid is zijn leven te offeren voor het welzijn van de mensen. Daar het nu de mens in waarheid dienstbaar is, vervult het zijn aardse taak en verkrijgt een hogere graad van rijpheid, die hem de belichaming als mens verzekert, of ook een hogere trap van ontwikkeling in een ander levend wezen. Het doden van een dier uit moedwil is een zonde, want het breekt een stadium van ontwikkeling voortijdig af. Doch nooit kan dezelfde daad als zonde worden aangezien, wanneer het motief ervan een hulpverlening is voor de medemensen. In hoeverre nu deze hulp beantwoordt aan Mijn Wil zal eveneens worden toegelicht.

(15 okt.) Alles wat u eet is door MIJ gezegend, wanneer u zelf gelovig van harte bent en tracht MIJ te bereiken. Een mens die bewust op MIJ aanstuurt of instinctief in liefde werkt en daardoor MIJ nabij is, kan niet zondigen. Wat hij doet zal juist zijn voor Mijn ogen,omdat hij voornemens is te leven naar Mijn welgevallen. Dus zal hij ook kunnen eten wat hem goeddunkt zonder zich lichamelijk of geestelijk schade toe te brengen. Hij moet er alleen aan denken dat hij met elk voedsel geestelijke substanties tot zich neemt, het zal hem duidelijk zijn dat het eten van vlees zijn uitwerking (dat beantwoordt aan het wezen van het dier) heeft op de ziel van de mens en dat daarom het goedaardige dier te verkiezen is als de mens de keuze heeft. Wil de mens echter van het genot van het vlees afzien, dan zal hij ook voldoende vervanging vinden in het plantenrijk, maar steeds moet het hem vrijstaan zich zijn lichamelijke voeding te kiezen, want IK zal elke voeding voor hem zegenen als hij MIJ om deze zegen vraagt.

Een overmaat is echter geenszins goed, omdat dan het "ik" van de mens wordt verdrongen, omdat er een vermeerdering van geestelijke substanties plaatsvindt, die de mens van vroegere belichamingen (in steen- planten- en dierenrijk) bezit en die een belemmering in zijn ontwikkeling kunnen betekenen. In de juiste mate hoeft de mens echter geen ongunstige beïnvloeding te vrezen. Maar de vis garandeert een passende maat, deze bevat geen nadelige substanties voor de ziel en is daarom, met het oog op de ziel, het meest bevorderlijke voedsel voor het lichaam.

IK gebied u geen bepaalde spijzen (te eten), zoals IK u echter ook geen spijzen verbied. Alleen moet u steeds ook op de bereiding ervan letten, opdat de lichamelijke voeding zich zal aanpassen bij het wezen van de mens, opdat in het bijzonder schadelijke substanties worden afgezonderd en niet meer met de ziel van de mens in aanraking kunnen komen. De mens zal zulke voorbereidingen zelf treffen omdat hij van MIJ het gevoelen daarvoor heeft gekregen en, zodra hij aanstuurt op MIJ, hij door MIJ wordt onderricht over wat juist en voor MIJ als welgevallig is.

Amen

Vertaald door: Gerard F. Kotte

Deze openbaring is opgenomen in het volgende themaboekje:
Themaboekje Titel Downloaden
51 Antwoord op vragen Deel II ePub   PDF   Kindle  

Downloads

Download-aanbod voor boek _book
 ePub  
 Kindle  
  Meer downloads

Deze openbaring

 als MP3 downloaden  
Afdrukvoorbeeld
 Kladschriften