5062 Reïncarnatie - ja of nee?

13 februari 1951: Boek 57

Waar het in u nog donker is zal u van Boven licht worden gegeven, want Mijn dienaren is opgedragen het licht beschikbaar te stellen aan allen die er naar verlangen. Wat tot verlichting van de Geest bijdraagt wordt hun verschaft, opdat zij duidelijk de waarheid van dwaling kunnen onderscheiden en steeds HEM voor ogen houden, DIE de eeuwige WAARHEID Zelf is.

U Mijn aardse kinderen bent bestemd voor de hoogste zaligheid die IK u kan bereiden. Maar steeds naar uw eigen wil zal ook uw mate van zaligheid zijn, want uw wil bepaal IK niet. De hoogste zaligheid veronderstelt echter ook de hoogste eisen aan uw wil. Want om het kindschap van GOD te bereiken, dat u verzekert van het erfdeel van de VADER, moet u volmaakt zijn zoals ook uw VADER in de Hemel volmaakt is. IK vraag oneindig veel van u stervelingen, maar IK geef nog oneindig veel meer. Wat IK van u vraag is uzelf geheel naar Mijn Wil te voegen en uzelf om te vormen tot een hoge graad van liefde. Oneindig verschillend kan de graad van zaligheid zijn in het eeuwige leven, steeds naar de graad van liefde die u in u laat opvlammen en tot werkzaamheid ontplooit.

Dit werken in liefde bepaalt dus de graad van rijpheid en tevens ook die van de zaligheid, waaruit volgt dat het kindschap van GOD een volledig leven in liefde op de aarde vereist. Dat het wezen van de mens tijdens het aardse leven omgevormd wordt tot liefde, tot Mijn evenbeeld, tot Mijn ware kind, voor wie IK al de zalige vreugden bereid heb zoals IK het heb beloofd. In een eenmalig leven op de aarde moet die ziel het kindschap GOD's bereikt hebben, omdat deze hoge graad van rijpheid in het rijk hierna niet meer bereikt kan worden, ofschoon een wezen ook daar nog tot een nooit gedachte volheid van licht kan komen.

Wel kan een lichtwezen het kindschap van GOD verwerven, als het ten behoeve van een leidersfunctie zich nogmaals op de aarde in het vlees belichaamt. Wat echter een bijzonder zwaar leven vol leed met zich meebrengt samen met een verlossende taak op aarde, die de aanleiding is van zijn hernieuwde belichaming. Alleen wezens die al een hoge graad van licht bereikt hebben streven een her-belichaming op aarde na, maar enkel uit liefde tot de dwalende mensen, om hun hulp te willen verlenen in tijden van de grootste geestelijke nood.

Daarentegen is iedere lichtontvangende ziel in het geestelijke rijk in zekere mate ook zalig te noemen. En deze zaligheid is voldoende om de wil tot helpen in haar op te wekken voor de wezens die nog in duisternis smachten, en waarvan zij de toestand kennen en willen verbeteren. Er is geen lichtziel die deze wil tot helpen niet in zich heeft, want het ontvangen van licht vereist eerst liefde, en liefde wil zich steeds weer uiten. En elk buitengewoon werk van liefde in het geestelijke rijk verhoogt de zaligheid van het wezen en zo'n wezen verlangt nooit meer naar de aarde terug. Het ziet immers een groot arbeidsveld voor haar liefdekracht en ondervindt ook de steeds toenemende volheid van licht en zaligheid. En tegen zijn wil in wordt geen wezen weer op de aarde geplaatst omdat dat tegen Mijn goddelijke ordening zou zijn. Bovendien is bij wezens met maar een geringe mate van licht deze wil niet aan te treffen. Alleen buitengewoon hoge geestwezens dalen naar de aarde om de bovengenoemde missie te volvoeren. Zodra de ziel maar een geringe graad van inzicht eigen is, kent zij ook de mogelijkheid om zich verder te ontwikkelen in het geestelijke rijk. Want dan is de liefde in haar ontvlamd, anders zou zij nog in totale duisternis verkeren.

Is echter een ziel nog geestelijk blind, dan kan het verlangen naar de aarde in haar opduiken. Maar nooit met het doel om tot geestelijke voltooiing te komen. Het is alleen het verlangen naar de materie wat haar naar de aarde drijft, en dat verlangen wordt van Mijn kant uit niet vervuld. Want dat verlangen is in het hiernamaals gemakkelijker te overwinnen dan op de aarde, en zonder overwinning van dat verlangen is er geen licht, geen geestelijke vooruitgang. Wie op de aarde verzuimd heeft zich een sprankje inzicht te verwerven, die is ook in het hiernamaals in diepe duisternis en een opnieuw plaatsen van hem op de aarde zou geen daad van erbarming zijn, wel een handelen tegen Mijn eeuwige ordening, die een gestadige vooruitgang nastreeft en elke achteruitgang door Mijn Wil uitsluit.

Een her-belichaming zou in dit geval een onrechtvaardige vereffening voor het falen op aarde van de ziel zijn. Het zou geen liefde en genade Mijnerzijds zijn, maar een ontzaglijke last voor de ziel, als zij voor de tweede keer de verantwoording op zich zou moeten nemen zonder zekerheid haar doel te bereiken. En zij zou haar doel ook niet bereiken omdat begrijpelijkerwijs de herhaalde belichaming veel hogere eisen aan haar zou moeten stellen, om dat buitengewone voorrecht te vereffenen - terwijl haar wil wederom vrij bleef. En zij zou dan tweemaal een wilsproef moeten afleggen, wat evenzoveel betekenen zou als zou IK de levenstijd van een mens op aarde verdubbelen en zodoende een bestaande natuurwet omzeilen.

Bovendien zou een ziel die eenmaal op de aarde gefaald heeft door Mijn tegenstander opnieuw worden gebonden en haar wil verzwakt, want de weg naar MIJ, de goddelijke Verlosser, zou haar door de wereld van satan versperd worden, want haar verlangen geldt zowel die wereld alsook de materie. Altijd is alleen de wil van het wezen beslissend, maar deze wil voelt niets voor een hernieuwde plaatsing op aarde als de ziel maar een glimp van inzicht bezit. Een nog geheel in het donker dwalende ziel wordt echter de hernieuwde plaatsing niet toegestaan, omdat Mijn Wijsheid het gevaar en het meestal vergeefse van een tweede gang over de aarde kent. En Mijn Liefde bevordert geen achteruitgang maar alleen een vooruitgang.

Mijn wet van eeuwigheid is opbouw en vooruitgang. Van Mijn kant uit worden alleen mogelijkheden tot opwaartse ontwikkeling begunstigd, die weliswaar ook zonder succes kunnen blijven - maar dan wel vanwege de vrije wil van het wezen. Een achteruitgang wordt dus alleen veroorzaakt door zijn wil, nooit echter door Mijn Wil. Enkele gevallen van een weer terugkomen op de aarde hebben hun reden, hoewel men daarom niet aannemen mag dat iedere ziel willekeurig weer tot de aarde terug kan komen, als zij eenmaal deze weg heeft afgelegd - zonder of met weinig succes.

Maar dat de ziel altijd weer belichaamd wordt staat vast, omdat zij haar opwaartse ontwikkeling in het rijk hierna voort moet zetten en dit steeds een haar toegewezen werkzaamheid vereist die zij uitvoert in een nieuwe belichaming op een van de ontelbare scheppingen - die voor het geestelijke dienen als plaats om uit te rijpen. Maar de werkzaamheid en de opdrachten zijn anders van aard dan op de aarde en voor u mensen ook niet begrijpelijk te maken. Steeds blijft het principe van verlossing en voltooiing - de dienende liefde.

Ontelbare mogelijkheden staan MIJ ter beschikking om op de zielen die nog onrijp van de aarde heengegaan zijn gunstig in te werken. Het leven op deze aarde was een buitengewone mogelijkheid die succes beloofde; die niet te benutten kan echter nooit meer zodanig worden goedgemaakt dat het wezen dit later kan evenaren door een willekeurig aantal malen weer op de aarde belichaamd te worden, om welke reden de leer van een her-belichaming dus misleidend is. En daarom mag niet uit enkele gerechtvaardigde bijzondere gevallen tot een her-belichaming van iedere ziel op deze aarde geconcludeerd worden, die veel eerder nadelig dan voordelig zou zijn voor de ziel.

De vrije wilsbeslissing van een ziel moet op aarde in een eenmalig leven worden genomen, met de hulp van de goddelijke Verlosser JEZUS CHRISTUS. Wie HEM afwijst heeft voor zichzelf een buitengewone genadegave verspeeld en hij moet worstelen in het hiernamaals tot hij tot inzicht is gekomen, en daar nog aanspraak maakt op Zijn hulp.

Want de kruisdood van JEZUS is van zulk een geweldige betekenis voor de verlossing van al het geestelijke, dat alleen al de wil van de mens om verlost te worden voldoende is. Dat echter een wil die faalt de gevolgen moet dragen: een ontzaglijk moeilijke ontwikkeling omhoog in het geestelijke rijk, of een wegzinken in de diepste diepte, dat weer een gang door de materiële schepping ten gevolge heeft. Dus een reïncarnatie die een zeer kwalijke zaak is, een eindeloos voortgaande smartelijke toestand van kwelling, tot het stadium als mens hem weer de vrije wil brengt en daarmee weer opnieuw de mogelijkheid wilsbeslissingen te nemen.

Geen wezen zal voor eeuwig verloren gaan, maar wanneer het tot zaligheid zal komen bepaalt de wil van de mens zelf. Maar de wet van de eeuwige ordening blijft bestaan, want Mijn Wijsheid en Liefde, Die eeuwig en onveranderlijk zijn, liggen er aan ten grondslag.

Amen

Vertaald door: Gerard F. Kotte

Deze openbaring is opgenomen in het volgende themaboekje:
Themaboekje Titel Downloaden
19 INCARNATIE RE – INCARNATIE ePub   PDF   Kindle  

Downloads

Download-aanbod voor boek _book
 ePub  
 Kindle  
  Meer downloads

Deze openbaring

 als MP3 downloaden  
Afdrukvoorbeeld
 Kladschriften