Mijn plan van eeuwigheid betreft het terugbrengen van het geestelijke dat mijn tegenstander aan zich ketende na zijn neerstorten in de diepte, na zijn afval van Mij en zijn opstand tegen Mij. Mijn tegenstander kwam als eerst geschapen wezen uit mijn liefde voort. Ik had dit wezen geschapen naar mijn evenbeeld en het stond daarna in onvoorstelbare volheid van licht en kracht, buitengewoon machtig en wijs, Mij ter zijde. Het was het meest gelukzalige schepsel, omdat mijn liefde het onophoudelijk doorstraalde, de hoogste gelukzaligheid schonk en steeds weer deze gelukzaligheid voor dat wezen trachtte te vergroten. In dit door Mij geschapen wezen weerspiegelde zich mijn oerwezen, behalve dat het voor Mij zichtbaar buiten Mij geplaatst werd, terwijl het wezen Mij niet zelf kon aanschouwen. Maar het was op de hoogte van Mij, het wist dat Ik het had laten ontstaan en dat het die gelukkig makende liefdeskracht van Mij ontving. Want Ik zelf droeg dit weten over op mijn evenbeeld, omdat Ik zelf een uitwisseling van onze gedachten met hem tot stand wilde brengen, omdat Ik hem ook het vermogen had gegeven het "woord" te begrijpen dat als gevormde gedachte in hem weerklonk en dat het nu eveneens kon beantwoorden en bijgevolg de meest gelukkig stemmende uitwisseling tussen ons plaatsvond, ter wille waarvan Ik het wezen had laten ontstaan. Want mijn oneindige liefde zocht voor zich een weerklank. Ze zocht voor zich een vat waarin ze zich kon uitstralen. Ze zocht voor zich een object dat ze gelukkig kon maken, dat ze voor eeuwig het meest gelukzalige bestaan wilde bereiden.
Dit plan was wel door Mij ontworpen sinds eeuwigheid, maar het liet altijd de vraag open of dit wezen zich ook bij mijn plan zou aansluiten, omdat het in alle wilsvrijheid geschapen en door Mij als zelfstandig wezen buiten Mij geplaatst is, dat ook over zichzelf kon beslissen. Hoewel mijn gedachten in de vorm van het woord in hem weerklonken, was het wezen toch niet gedwongen te denken en te willen net als Ik. Het bezat het vermogen mijn woord van alle kanten te overwegen. Het kon dus eigenmachtig voor zichzelf het woord een betekenis geven, die Ik er niet in had gelegd. Maar het was daar alleen maar toe in staat zodra het een verkeerde verhouding met Mij aanknoopte, met zijn God en Schepper, terwijl het volledig met Mij overeenstemde in zijn denken en willen zolang het zich voor Mij openstelde in toegewijde liefde om mijn liefdesstraal te ontvangen. Maar juist van dit vermogen was het wezen zich ook bewust en het probeerde daarom ook uit hoe de situatie was bij het afweren van mijn liefdeskracht, om nu, geheel zonder beïnvloed te zijn, zijn gedachten te kunnen vormen naar eigen wil.
Deze pogingen vonden pas plaats na eindeloos lange tijd van onbeperkte gelukzaligheid die mijn liefde het wezen had bereid. En in deze tijd van innigste gemeenschap van het eerst geschapen wezen met Mij, was het in zo’n mate scheppend bezig, dat het ontelbare wezens in het leven riep, omdat die drang naar uitwisseling, naar objecten die zijn liefde konden ontvangen, ook in hem aanwezig was als teken van mijn evenbeeld en Ik daarom het wezen onafgebroken van de voor het scheppen benodigde kracht voorzag. Toen het wezen echter de eerste pogingen ondernam, de hem van Mij toestromende liefdeskracht af te weren, begon nu ook het proces van het verkeerde denken, en tijdelijk nam de kracht om te scheppen af. Maar het wezen voelde ook het minder worden van de gelukzaligheid en keerde zich weer in zuivere liefde naar Mij, zodat Ik het weer als tevoren gelukkig kon maken en ook het scheppen van hoogst volmaakte wezens weer verder ging.
Maar die tijdelijke onderbrekingen namen toe. Want het wezen overwoog steeds weer bij zichzelf of het niet in staat zou zijn zonder Mij hetzelfde te verrichten en te scheppen, en het stelde zich ook op de proef bij zijn scheppende werkzaamheid, doordat het zich voor enige tijd van Mij isoleerde, dus Mij ook de toevoer van liefdeskracht belette en zijn aanwezige kracht toch gebruikte om wezens geheel naar zijn wil te scheppen, die dan ook al iets van zijn wil in zich droegen. Maar dit waren steeds maar kortstondige pogingen, en het keerde steeds weer naar Mij terug om de verblijding door mijn liefdeskracht te ervaren.
Maar zijn denken nam een steeds vijandiger vorm aan. De liefdeskracht waarvan het wist dat die in Mij haar oorsprong had, benijdde dit wezen - de lichtdrager - Mij, en hij speelde met de gedachte, Mij door het voortdurend scheppen van nieuwe wezens aanleiding te geven af te zien van mijn liefdeskracht, zichzelf het eigendomsrecht over deze wezens toe te eigenen en Mij daardoor zwakker te maken, terwijl hij zich in het bewijs van de aan Mij onttrokken kracht wilde verheugen en Mij overtroeven in macht en kracht. Deze gedachten zijn niet plotseling bij hem opgekomen, veeleer bood een enkele verkeerde gedachte, een ogenblik van verkeerd gericht denken, ruimte voor steeds weer nieuwe valse voorstellingen. De lichtdrager was in een tweestrijd gewikkeld met zichzelf. En hij zou voor deze tweestrijd gemakkelijk een oplossing hebben kunnen vinden wanneer hij met Mij daarover van gedachten zou hebben gewisseld, wat hem wel mogelijk was. Hij betrok voortdurend mijn liefdeskracht en juist deze ononderbroken toevloed liet hem tot het verkeerde denken komen, dat deze toevloed eeuwig niet zou veranderen, ook niet wanneer hij zichzelf isoleerde van Diegene die hij als zijn God en Schepper terecht erkende. Maar elke gedachte die tegen Mij was gericht, verminderde de krachttoevoer en liet hem steeds weerspanniger tegen Mij worden, tot hij uiteindelijk helemaal met Mij brak en hij daardoor ook een einde maakte aan de toevloed van kracht, die hem in staat stelde te scheppen.
Maar in deze eindeloos lange tijd waren er ook talloze wezens uit zijn wil, met gebruikmaking van mijn kracht voortgekomen, die in hun innerlijk net zo gevormd waren, als hun verwekker op het ogenblik van de schepping ten opzichte van Mij stond. Maar mijn liefdeskracht doorstroomde alle wezens, daar ze anders nooit hadden kunnen ontstaan en deze liefdeskracht drong al deze wezens ook in dezelfde mate naar Mij toe als naar hun verwekker. Want hoewel deze zijn verkeerde wil in deze wezens legde, was toch ook het licht van het inzicht nog in hen, dat mijn liefdeskracht in hen ontstak. De wezens waren dus nog niet zondig toen mijn huidige tegenstander ze liet ontstaan. Maar ze waren ook gemakkelijk geneigd aan zijn voorstellingen geloof te hechten, toen hij zelf zich als het hoogste wezen bestempelde, omdat geen van de geschapen wezens Mij kon aanschouwen. De liefde drong ze naar Mij, maar diegene die voor hen zichtbaar was, wilde door hen worden erkend als god en schepper, en hij vond ook erkenning bij die wezens, van welke de scheppingshandeling plaats had gevonden op het moment van een innerlijke weerspannigheid tegen Mij.
Van Mij uit werd die zielen licht geschonken. Ze waren eveneens in staat mijn woord te vernemen en ook waren ze in staat te denken. Dus zouden ze niet aan zijn voorstellingen geloof hebben hoeven te schenken en hem erkennen, maar ook hun wil was vrij. Ze konden noch door Mij noch door mijn tegenstander gedwongen worden, en daarom werden ze dus zondig toen ze het zelfbeschikkingsrecht dienden te gebruiken en beslisten voor mijn tegenstander. Want zij herkenden Mij, ofschoon ze niet in staat waren Mij te aanschouwen, maar ze volgden vrijwillig degene die ze konden zien. Het was als het ware een beslissing tegen beter weten in en daarom dus een reuzengrote schuld, die het wezen algehele verzwakking opleverde, een verduisterde geestelijke toestand en het ontberen van elke kracht. Want de toestroom van mijn liefdeskracht werd bewust afgewezen toen ze mijn tegenstander volden naar de diepte.
Alleen wie in staat is te begrijpen in welke volmaaktheid eens alle wezens uit Mij zijn voortgekomen, hoe helder in hen allen het licht straalde, die kan een vermoeden hebben van de grootte van de schuld, het licht te hebben prijsgegeven en hem gevolgd te zijn die hen naar de duisternis voerde. Al deze gevallen wezens zouden niet ter verantwoording kunnen worden geroepen wanneer ze door de wil van mijn tegenstander tevoren van elk inzicht zouden zijn beroofd. Maar ze waren allen voortbrengselen van mijn liefdeskracht en dus waren ze er ook van doorstraald en als lichtwezen in staat de juiste beslissing te nemen toen dit van hen werd verlangd. Maar ze richtten zelf de wil in zich verkeerd en daar werden ze niet in gehinderd en in overeenstemming met hun schuld is daarom ook de afstand van Mij. En de terugkeer naar Mij vereist eeuwigheden en kan ook pas plaatshebben wanneer de vervangende verzoening van de mens Jezus erkend en gevraagd wordt door dat wezen dat eens gevallen is.
Amen
VertalerMy plan from eternity is the return of the spiritual, which My adversary bound to himself after his fall into the abyss, after his apostasy from Me and his rebellion against Me. My adversary emerged from My love as a first-created being.... I had created this being in My image and therefore it stood by My side in an inconceivable abundance of light and strength, exceedingly powerful and wise.... it was the most blissful creature because My love constantly permeated it, bestowed supreme beatitude upon it and again and again sought to increase this beatitude for that being. My fundamental being was reflected in this being created by Me, except that it was visibly externalized for Me, whereas the being was unable to behold Me Itself. But it knew of Me, it knew that I had let it come into being and that it received this blissful strength of love from Me. For I Myself transferred that knowledge to My image because I Myself wanted to establish an exchange of our thoughts with it.... because I had also given it the ability to understand the 'word' which sounded in it as an imprinted thought and which it was now likewise able to return and thus the most blissful exchange took place between us for the sake of which I had let the being arise. For My infinite love sought a resonance, it sought a vessel into which it could pour itself, it sought an object which it could make happy, for which it wanted to prepare the most blissful existence forever.... This plan had certainly been designed by Me since eternity but it always left open the question whether this being would also join My plan, because it was created in all freedom of will and externalized by Me as an independent being which could also determine itself. Although My thoughts in the form of the word resounded in it, the being was nevertheless not forced to think and want like Me.... It possessed the ability to consider My word in all directions.... it was therefore able to arbitrarily give the word a meaning for itself which I had not put into it. But it was only able to do so as soon as it entered into an inverted relationship with Me, its God and creator.... whereas it completely agreed with Me in its thoughts and intentions as long as it opened itself to Me with devoted love in order to receive My ray of love. But the being was also aware of this very ability and therefore also attempted the state of repelling My strength of love in order to be able to form its thoughts according to its own will completely uninfluenced.... These attempts only took place after an infinitely long time of unlimited bliss which My love had prepared for the being.... And during this time of the first-created being's most intimate communion with Me it was creatively active to such an extent that it called countless beings into being, because this urge for exchange, for objects to receive its love, was also present in it as a sign of My image and I therefore constantly supplied the being with the strength necessary for creation. However, when the being made the first attempts to repel My inflowing strength of love, the process of wrong thinking also began.... and the strength to create temporarily diminished.... But the being also felt the decrease in bliss and turned to Me again in pure love, so that I was able to make it happy again as before and the creation of supremely perfect beings also continued again.... But those temporary interruptions increased.... (25.10.1957) For again and again the being considered within itself whether it should not be able to achieve and create the same without Me, and it also tested itself in its creative activity by temporarily isolating itself from Me, thus also denying Me the supply of strength of love, and yet used its existing strength to create beings entirely according to its will, which then also already carried something of its will within themselves. But these were only ever short attempts and it always returned to Me again in order to experience the happiness through My strength of love. Its thinking, however, took on an increasingly more hostile form.... The strength of love, which it knew had its origin in Me, was envied by this being.... of light bearers.... Me, and he toyed with the thought of inducing Me to divest Myself of My strength of love by perpetually creating new beings, of appropriating the right of possession over these beings for himself and thus weakening Me.... while he wanted to enjoy the evidence of My strength withdrawn from Me and surpass Me in power and strength.... These thoughts did not suddenly arise in him, but a single wrong thought.... one moment of wrongly-directed thinking.... gave place to ever new wrong ideas. The light-bearer was at odds with himself. And he could easily have found his way out of this conflict if he had discussed it with Me, which was certainly possible for him. He constantly drew My strength of love, and precisely this uninterrupted influx caused him to think wrongly that this influx would not change forever, even if he isolated himself from the one Whom he certainly recognized as his God and creator. But every thought directed against Me weakened the supply of strength and caused him to become ever more rebellious against Me.... until he finally completely renounced Me and thereby also put an end to the influx of strength which enabled him to create.... But during this infinitely long time an endless number of beings had also emerged from his will with the help of My strength, which were of the same inner nature as their creator was to Me at the moment of creation.... But My strength of love permeated all beings otherwise they could not have come into being, and this strength of love also urged all these beings towards Me to the same extent as towards their producer. For although the latter placed his wrong will into these beings, the light of realization was nevertheless still in them which ignited My strength of love in them. Hence the beings were not yet sinful when My now adversary let them come into being. But they were also easily inclined to believe his ideas when he presented himself as the highest being, because none of the created beings could see Me. They were impelled by love for Me, yet the one who was visible to them wanted to be acknowledged by them as God and creator, and He was also acknowledged by those beings whose act of creation had taken place at the moment of an inner opposition to Me.... Light was given to those souls from Me, they were also able to hear My word and they were also able to think.... Hence they need not have believed his ideas and acknowledged him, but their will was also free, they could neither be forced by Me nor by My adversary, and therefore they became sinful when they were supposed to use the right of self-determination and decided in favour of My adversary. For they recognized Me even though they were unable to see Me, but they voluntarily followed the one they could see.... It was, as it were, a decision against their better knowledge.... and therefore a huge guilt which caused the being's complete weakening, a darkened spiritual state and lack of all strength.... For the influx of My strength of love was consciously rejected when they followed My adversary into the abyss.... Only those who are able to grasp the perfection in which all beings once emerged from Me, how brightly the light shone in all of them, can imagine the magnitude of their guilt for having given up the light and followed the one who led them into darkness. All these fallen beings could not have been called to account if they had been deprived of all knowledge beforehand by My adversary's will, but they were all products of My strength of love, and thus they were also permeated by it and, as beings of light, able to make the right decision when this was required of them. But they directed the will in themselves wrongly, and they were not prevented from doing so, and therefore the distance from Me is also in accordance with their guilt, and the return to Me requires eternities and can also only take place when the substitutionary atonement of the man Jesus is acknowledged and requested by every being which once fell....
Amen
Vertaler