U probeert alles uit het leven te halen wat het u biedt. Met al uw zinnen streeft u naar de goederen van deze wereld. U vermeerdert uw bezit en verzamelt ijverig aardse schatten. U denkt er niet eenmaal over na hoe waardeloos alles is wat u begeert. U denkt er niet over na wat materie eigenlijk is en in welke verhouding u al tot deze staat. De materiële goederen moeten u weliswaar van dienst zijn, u zult ze u dienstbaar kunnen maken, maar u mag u er niet door laten beheersen. En dat doet u wanneer uw denken en streven uitsluitend het verkrijgen van materiële goederen geldt.
Dan bent u al de slaaf van de materie geworden, of ook de slaaf van diegene van wie de materiële wereld het domein is. Want welke materie dan ook, het is het van God eens afgevallen geestelijke, dat zich door zijn weerstand tegen God verhardde en nu door Gods wil wordt gedwongen dienend werkzaam te zijn, om weer uit de verharde toestand weg te komen.
Maar de mens was eens daaraan gelijk. Het van God afgevallen geestelijk had zich na eindeloos lange tijd weer omhoog gewerkt door onvrijwillig dienstbaar te zijn, het mocht het materiële omhulsel afleggen en heeft nu weer tot op zekere hoogte de vrijheid teruggekregen, om nu ook van zijn laatste materiële omhulsel vrij te worden door een juiste verhouding tot God en ook tegenover de materie, die het dus had overwonnen. Hij moet de materie helpen om te dienen, maar hij mag zich er niet zelf door laten beheersen.
Maar het gedrag van de mensen bewijst het laatste. De zucht naar de materie is buitengewoon groot geworden. De mensen leven alleen nog in deze richting, met de bedoeling voor zich dus te verkrijgen wat de wereld hun biedt. En de vreugde over het bezit is een openlijke toewijding aan degene van wie ze zich los moeten maken, wat hun taak op aarde is. Want wie de wereld begeert met haar goederen, heeft geen verlangen naar het rijk dat niet van deze wereld is. Want wie de wereld begeert, denkt weinig of helemaal niet aan zijn God en Schepper. Hij staat niet in de juiste verhouding tot Hem, hij is niet het kind dat zijn Vader zoekt.
Hij gaat nog veel om met hem, die de heer is van de materiële wereld, en stuurt weer terug aan op hem, uit wiens macht God hem door de gang door de schepping al zover had geholpen, dat het gemakkelijker voor hem is, zich op aarde geheel van hem los te maken. Maar nooit kan de mens dit losmaken voltrekken, wanneer hij zich niet tevoren los maakt van de begeerte naar die aardse goederen.
Pas wanneer hij die leert verachten, wanneer hij ze niet meer waarde toekent dan dat ze hem dienen naar goddelijke ordening, pas wanneer geestelijke goederen hem waard zijn om naar te streven, kan hij het laatste in ontvangst nemen en dus de overgang voltrekken van deze wereld naar het geestelijke rijk. En dan pas slaagt hij erin zich ook volledig los te maken van de heer van deze wereld.
En dit zou iedereen kunnen doen, wanneer hij zich maar eens de waardeloosheid van aardse goederen voor ogen zou willen houden, waneer hij er eenmaal over na zou denken wat zelfs het meest begerenswaardige van deze wereld voor waarde heeft in het uur van zijn dood, dat hij zelf niet kan bepalen, maar dat hem op elke dag beschoren kan zijn. De mens leeft en denkt daarom ook alleen aan het leven, maar niet aan de dood, die hem net zo zeker is, en hij schudt de gedachte daaraan onwillig van zich af. En toch weet hij, dat hij niets met zich mee kan nemen naar het rijk hierna, wat hij zich in het leven op aarde heeft verworven.
Toch laat hij zich door de gedachte beheersen, het aardse leven zo mooi mogelijk vorm te geven. En hij wordt in deze zin steeds weer door de tegenstander Gods beïnvloed, zodat de begeerte naar materiële goederen steeds groter wordt, omdat de één de ander probeert te overtroeven en niemand eraan denkt hoe arm hij in werkelijkheid is en in welke nood hij zal overgaan in het geestelijke rijk, wanneer zijn uur is gekomen.
Maar de mens kan zich niet én aardse én geestelijke goederen tezamen verwerven. Op het einde van zijn leven op aarde zal alleen diegene rijk gezegend zijn, die de goederen van deze wereld de baas is geworden; die er alleen naar heeft gestreefd geestelijke schatten te verzamelen, die duurzaam zijn tot in alle eeuwigheid.
Amen
VertalerVous cherchez à conquérir de la vie tout ce qu'elle vous offre ; vous tendez avec tous les sens aux biens de ce monde, vous augmentez la possession et accumulez avec ferveur des trésors terrestres. Vous ne réfléchissez même pas une fois combien tout ce que vous désirez est sans valeur. Vous ne réfléchissez pas sur ce qu’est la matière en général et dans quel rapport vous vous trouvez déjà envers elle. Les biens matériels doivent certes vous servir, vous pouvez vous les rendre utiles, mais vous ne devez pas vous faire dominer par ceux-ci, or c’est ce que vous faites lorsque vos sens et votre tendance sont orientés exclusivement à la conquête de biens matériels. Alors vous êtes déjà devenus esclaves de la matière ou bien aussi esclaves de celui dont le royaume est le monde matériel, parce que toute matière est du spirituel autrefois tombé de Dieu, et qui à cause de sa rébellion contre Dieu s'est durci et maintenant est forcé par la Volonté de Dieu à une fonction de service pour sortir de nouveau de l'état durci. L'homme était autrefois la même chose mais après un temps infiniment long de service involontaire il est arrivé à un point où il peut ôter son enveloppe matérielle car maintenant il a de nouveau reconquis la liberté dans une certaine mesure pour se libérer de son ultime enveloppe matérielle au moyen d'un juste rapport envers Dieu et aussi envers la matière qu’il a donc dépassée. Il doit aider la matière à servir, mais il ne doit pas se faire dominer par elle. Mais le comportement des hommes montre que c’est le cas, le désir ardent pour la matière est devenu très grand, les hommes vivent seulement encore avec cet objectif de se conquérir ce que le monde offre, et la joie d'une possession est tournée ouvertement vers celui dont ils doivent se détacher selon leur tâche terrestre. Parce que celui qui désire le monde avec ses biens, n'a aucun désir pour le Royaume qui n'est pas de ce monde. Parce que celui qui désire le monde pense peu ou pas du tout à son Dieu et Créateur, il n'est pas dans le juste rapport envers Lui, il n'est pas le «fils» qui cherche son «Père». Il a encore beaucoup en commun avec celui qui est le seigneur du monde matériel et tend à revenir vers lui, or le pouvoir de Dieu l'a déjà aidé au moyen du parcours à travers la Création jusqu’au point où, pour lui, il est facile de se détacher sur la Terre totalement de lui, Mais l'homme ne peut jamais exécuter ce détachement si auparavant il ne s’est pas libéré du désir pour ces biens matériels. Seulement lorsqu’il apprend à les dédaigner, lorsqu’il ne leur attribue pas plus de valeur que ce à quoi ils lui servent selon l'Ordre divin, seulement lorsqu’il désire des biens spirituels il peut recevoir ces derniers et donc dérouler l'échange de ce monde avec le Royaume spirituel, et seulement alors il réussit le détachement du seigneur de ce monde. Et chacun pourrait le faire, si seulement il voulait se tenir devant les yeux l'inutilité des biens terrestres, s'il réfléchissait une fois sur la valeur qu’a vraiment la chose la plus désirable de ce monde à l'heure de sa mort, que lui-même ne peut pas déterminer, mais qu'il peut de toute façon attendre chaque jour. Mais l'homme vit et pense seulement à la vie, et pas à la mort qui est pour lui également sûre, mais il n'en refuse pas l’idée. Et de toute façon il sait qu'il ne peut rien emporter avec lui dans le Règne de l'au-delà de ce qu’il s'est conquis dans la vie terrestre. Mais il se laisse dominer par la pensée de se rendre la vie terrestre la plus belle possible, et pour cela il est de nouveau toujours influencé par l'adversaire de Dieu, de sorte qu’il la désire ardemment pour que ses biens matériels deviennent toujours plus grands, parce que l'un cherche à dépasser l'autre et personne ne pense combien en réalité il est pauvre et dans quelle misère il passera dans le Règne spirituel, lorsque sera venue son heure. Mais aucun homme ne peut se conquérir à la fois des biens terrestres et spirituels. Seulement celui qui est devenu maitre sur les biens de ce monde, qui a tendu seulement à se ramasser des trésors spirituels qui ont de la subsistance dans toute l'Éternité sera richement bénit à la fin de sa vie terrestre.
Amen
Vertaler