Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

De vergeving van zonden

De duidelijke richting van de wil naar MIJ toe, laat MIJ ook de verandering in het hart van een mens zien, ze toont MIJ aan dat de mens naar MIJ verlangde dat hij de weg die hij tot nu toe gegaan is, heeft verlaten, dat hij zijn weerstand geheel heeft opgegeven en MIJ als HEER en VADER erkent. Dientengevolge is nu werkelijk het doel bereikt, de mens heeft zich losgemaakt van Mijn tegenstander, die hij sedert eeuwigheid was gevolgd en hij is naar Mijn kamp overgekomen, hij heeft de ene sfeer verwisseld tegen de andere, hij zocht het licht en ontvlucht de duisternis.

Een verandering van wil in het hart van een mens herken IK echter steeds, en nu begint ook het proces van kracht overdracht, opdat de wil die naar MIJ is gekeerd, versterking ondervindt en de mens nu zonder ophouden zijn doel nastreeft om met MIJ verenigd te zijn. Een verandering van wil heeft onvermijdelijk ook een wezensverandering tot gevolg, de mens past zich in zijn wezen aan Mijn Oerwezen aan, op Hetwelk hij aanstuurt.

En zo is de wil die op MIJ is gericht onvermijdelijk verbonden met het zich afkeren van de zonde en de afschuw ervan, van onrecht, van liefdeloosheid, daar anders de wil nog niet op MIJ is gericht. De mens die vanuit zijn hele hart op MIJ aanstuurt, kan niet zondigen, zoals omgekeerd een zondaar er nog geen verlangen naar heeft, zich met MIJ te verenigen. Maar een zondig mens kan door vermaningen en aanwijzingen op zijn slechte toestand opmerkzaam worden gemaakt, en tot nadenken worden gebracht, hij kan dan zijn toestand als zondig inzien en hiervan af willen. De zondenlast als zodanig drukt dan op hem en van deze last tracht hij vrij te worden.

Wordt hem nu op de Verlosser JEZUS CHRISTUS als Delger van zijn schuld gewezen, dan legt hij DEZE wel de schuld voor en vraagt HEM terwille van Zijn bloed om vergeving. Dan heeft de schuld hem naar JEZUS CHRISTUS gedreven, niet de liefde voor MIJ. Iedere zondaar vindt vergeving door JEZUS CHRISTUS, door zijn geloof aan het Verlossingswerk en de hulp van de door HEM aan het kruis verworven genadeschat. Maar niet alleen de zonde moet tot HEM drijven, maar ook de liefde. De mens moet eerst aan MIJ en dan aan zichzelf denken, dan vindt hij bij MIJ de hoogste Wederliefde, dan zal hij niet vanwege de last vrij willen worden van zijn zonden, veeleer omdat die een hindernis is bij de vereniging met MIJ en omdat hij Mijn Liefde voor hem hoger aanslaat dan de delging van zijn schuld.

U allen bent met schuld beladen, daar u anders niet op aarde leefde, want uw menselijk omhulsel alleen al bestaat uit iets geestelijks dat schuldig is geworden; de ziel kan al wel meer voleindigd zijn, ze is echter toch van beneden afkomstig, d.w.z. samengesteld uit iets geestelijks dat door alle aardse scheppingen is heengegaan, dat zijn laatste wilsproef af moet leggen op aarde. Dientengevolge moet ze zich in het aardse leven bevrijden van haar schuld van weleer, juist door de verandering van haar wezen, door het bewuste streven om bij MIJ te komen. En daar alleen datgene wordt beoordeeld wat ze in vrije wil doet, is dus de MIJ toegekeerde wil ook de bekentenis van de vroegere schuld. Want de ziel geeft haar weerstand tegen MIJ op, dus erkent ze MIJ als Schepper en VADER van eeuwigheid.

Niemand kan haar tot deze wilsbeslissing dwingen omdat alleen dat wordt beoordeeld wat uit het innerlijkste van het hart opstijgt. Buigt de ziel zich in diepste deemoed voor MIJ dan is ook al de liefde in het hart ontvlamd, dan ziet ze haar weerstand van weleer als zonde in. Ze geeft zich in deemoed aan MIJ over en heeft dus ook in het hart haar zonde bekend voor haar VADER, DIE de ziel liefheeft. Daarom verlangt ze naar HEM en doet alles in gehoorzaamheid en in liefde tot MIJ wat IK verlang.

IK, DIE in het hart zie, ben precies op de hoogte van de graad van liefde en van de richting van de wil van een mens en daaraan beantwoordend gaan Mijn Liefde en Mijn genade naar hem, want IK geef niet meer op wat eens d.m.v. zijn wil de weg naar MIJ heeft gevonden en zich voor MIJ heeft uitgesproken. Het gevallen wezen is ten hogen geklommen, het wil niet meer in de zonde verblijven, in verzet tegen MIJ, dat het gevolg is geweest van liefdeloosheid. Het zal ook alles verafschuwen wat maar op een kleinste weerstand tegen MIJ zou kunnen lijken. Het kan nog wel vallen, maar dan alleen uit zwakheid en op zo'n val zal ook direct het berouw volgen, dat smartelijk is en pijn doet bij de mens die MIJ al toebehoort, en Mijn Liefde is steeds bereid te vergeven waar IK de liefde tot MIJ zie. Want de ziel spreekt het oordeel tegen zichzelf hard en rechtvaardig uit en haar bede om vergeving is een smartelijke roep naar omhoog, die IK waarlijk niet ongehoord laat klinken.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Gerard F. Kotte

Forgiveness of sins....

The obvious direction of will towards Me also proves to Me the change in a person's heart, it proves to Me that the person desires Me, that he has left the previous path, that he has completely given up his resistance and acknowledges Me as lord and father. Thus the aim has actually been reached, the human being has separated himself from My adversary, whom he had followed for eternities, and he has crossed over into My camp, he has exchanged the two spheres, he seeks the light and flees the darkness. But I always recognize a change of will in a person's heart, and then the process of imparting strength will also begin so that the will turned towards Me will be strengthened and the person will steadfastly pursue his aim of being united with Me.... A change of will infallibly also results in a change of essence, the human being's nature aligns itself with My fundamental nature, which he strives for.

And thus the will towards Me is inevitably connected with the turning away from and abhorrence of sin, of injustice, of unkindness, otherwise the will is not yet turned towards Me. A person cannot sin if he strives for Me with all his heart, just as, conversely, a sinner does not yet desire to unite with Me.... But a sinner can be made aware of his bad state through admonitions and advice and be made to think about it, then he can recognize his state as sinful and want to be rid of it. He is then burdened by the guilt of sin as such and seeks to become free from this burden. If the redeemer Jesus Christ is presented to him as the redeemer of his guilt, he will certainly present the guilt to Him and ask Him for forgiveness for the sake of His blood.... Then guilt has driven him to Jesus Christ, not love for Me.... Every sinner finds forgiveness through Jesus Christ, through his faith in the work of redemption and use of His treasure of grace acquired on the cross.... But not only sin should drive to Him, but also love.... The human being should first think of Me and then of himself, then he will find the highest reciprocal love with Me, then he will want to be rid of his sins not because of his burden but because it is an obstacle to his union with Me and because My love is more important to him than the redemption of his guilt.

You are all burdened by guilt otherwise you don't live on earth, for your human shell alone is already spiritual substance which has become guilty; the soul can certainly already be more perfect but it is still composed from below, i.e. it consists of spiritual substances which have passed through all earthly creations and which shall pass their last test of will on earth. Accordingly, in earthly life it must free itself from its former guilt precisely through the transformation of its nature, through conscious striving towards Me. And since only what it does of its own free will is valued, the will turned towards Me is therefore also the admission of its former guilt.... For the soul gives up its resistance against Me, thus it acknowledges Me as creator and father from eternity.... No-one can force it to make this decision of will, because only that which arises from the innermost heart is valued. If the soul bows before Me in deepest humility, then love is already kindled in the heart, then it recognizes its previous resistance as sin.... It surrenders itself to Me in humility and thus has also confessed its sin in its heart before its father, Whom the soul loves. Therefore it desires Him and does everything in obedience and love for Me what I request.... I, Who look into the heart, know exactly the degree of love and the direction of a person's will, and accordingly My love and My grace goes towards him, for I no longer leave what has once found its way to Me of its own will and professed Me. The fallen one has ascended, it no longer wants to remain in sin, in resistance from Me, which has been the result of unkindness. It will also detest everything that could only appear as the slightest resistance against Me. It can certainly still fall but then only out of weakness, and such a fall will also be immediately followed by remorse, which is painful and tormenting for the person who already belongs to Me, and My love is always willing to forgive where I recognize love for Me.... For the soul pronounces its own judgment harshly and justly, and its request for forgiveness is a cry of pain upwards which I truly will not let go unheard....

Amen

Vertaler
Vertaald door: Doris Boekers