Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Levensomstandigheden overeenkomstig de graad van rijpheid van de ziel en voorkennis daarvan

De genade van de belichaming als mens wordt het wezen pas dan verleend, wanneer het bereid is deze laatste weg te gaan, dat wil zeggen: wanneer zijn wil daartoe besluit. Zodra het wezenlijke de gang van de ontwikkeling heeft afgelegd in alle voorafgaande belichamingen, heeft het daardoor de graad van rijpheid bereikt die voorwaarde is voor de laatste belichaming als mens. Deze is echter ook verschillend en daarom zijn in het laatste stadium ook verschillende levensomstandigheden vereist. En het wezenlijke - de door aaneensluiting van verschillende substanties geschapen ziel - wordt het aardse bestaan voor de geest gesteld dat ze moet doormaken met het doel definitief vrij te worden. En haar is nog steeds de vrije keuze overgelaten of ze de weg op aarde wil gaan of niet. Helemaal bewust van haar taak op aarde, neemt ze nu het aardse bestaan op zich, bereid in deze toestand elke weerstand te overwinnen en zich te bevrijden uit de vorm. Ze is ook op de hoogte van het lot dat ze heeft te verduren, maar ze ziet tevoren alleen de uiterlijke levensomstandigheden, niet haar geestelijke ontwikkelingsgang, en voelt zich ten volle sterk genoeg om het aardse leven de baas te worden. In overeenstemming met haar toestand van rijpheid die in de meest verschillende schakeringen tevoren kon worden bereikt, maar steeds een belichaming als mens toelaat, is haar nu het aardse bestaan beschoren. En dit bestaan is meer of minder droevig en zich onthechtend. Want de ziel moet de laatste mogelijkheden om geheel rijp te worden zo worden aangeboden, dat ze zich in dit korte aardse bestaan kan vormen tot lichtwezen wanneer ze het benut. Maar steeds zullen haar levensomstandigheden zo zijn, dat ze gelegenheid heeft om actief te zijn in liefdewerk. En haar geheel rijp worden zal ervan afhankelijk zijn in hoeverre ze haar leven vult met werkzaam te zijn in liefde. In alle levensomstandigheden is haar daar gelegenheid voor geboden. Ook de mens bij wie het aan weten ontbreekt, die dus niets weet over het gevolg van zijn levenswandel in de eeuwigheid, kan hulpvaardig en dienstwillig zijn. De ziel hoeft alleen maar te kiezen voor goed of kwaad op aarde en dat kan ze in elke levenssituatie, ook in de meest primitieve omstandigheden. Maar de aardse omstandigheden zijn bepaald door haar ontwikkeling in de voorstadia. Is het wezen tevoren buitengewoon impulsief geweest, dan moet het in het aardse bestaan tegen zijn aandriften strijden en heeft het daarvoor overeenstemmende levensomstandigheden nodig waarin de ziel zich kan ontdoen van deze aanklevingen. De ziel is op geen enkele manier benadeeld in haar mogelijkheden zich positief te ontwikkelen, ofschoon het de schijn heeft dat de aardse toestanden hinderlijk voor haar zijn. De tegenwerkingen die het aardse bestaan voor iedere afzonderlijke mens oplevert, moeten overwonnen worden. En vele zielen hebben grotere tegenwerkingen nodig en daarom zijn de uiterlijke levensomstandigheden hun zo toebedeeld, zoals ze voor hen van nut zijn. God is op de hoogte van de ontwikkeling van iedere ziel bij haar belichaming als mens. Hij kent ook de sterkte van haar wil en Zijn liefde probeert voor iedere ziel de ontwikkelingsgang gemakkelijk te maken. Spant de ziel zich in om elke mogelijkheid te benutten, dan zal voor de mens het hem voorbestemde lot ook gemakkelijk te dragen zijn. En God zal zijn levensweg verkorten, zodra hij zich beijvert geestelijk te rijpen. Gods liefde brengt de mensen zo samen, dat ze elkaar kunnen dienen. Dat de een de ander kan onderwijzen, dat de een de ander kan geven wat deze ontbreekt. En zo wordt iedere mens ook geestelijke gaven aangeboden, al is het ook in de meest verschillende vorm en mate. Maar steeds zal dat wat aangeboden wordt voldoende zijn om hem de juiste weg te tonen die hij moet gaan. En alleen zijn bereidwilligheid is doorslaggevend welke voordelen zijn ziel daaruit haalt. Het weten dat er een God bestaat wordt eveneens alle mensen aannemelijk gemaakt. En is het niet van mens tot mens, dan zijn de geestelijke wezens werkzaam en geven hem door middel van gedachten aanwijzingen. En steeds is het aan hem overgelaten, geestelijke gaven aan te nemen of niet, dat wil zeggen: dat wat hem als gedachte of door mensen wordt overgebracht, te geloven of af te wijzen. En daar God iedere mens verstand en een vrije wil heeft gegeven, is hij er ook verantwoordelijk voor hoe hij beide benut. Elke goede wil wordt door God herkend en daaraan beantwoordend wordt hem hulp verleend. Deze hulp is hem tevoren al ten deel gevallen door eindeloze tijden heen. En het wezenlijke weet ook alvorens de belichaming, dat de kracht en liefde van God hem bijstaat.

Maar het aardse bestaan moet worden afgelegd zonder enige herinnering daaraan, om de vrije wil van de mens niet in gevaar te brengen. Doch geen ziel wordt belichaamd zonder op de hoogte te zijn van haar weg over de aarde. En met intense wil neemt ze deze laatste belichaming op zich, in het verlangen, definitief vrij te worden van elke uiterlijke vorm.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Gerard F. Kotte

Condições de vida de acordo com o grau de maturidade da alma.... Conhecimento do ser antes portanto....

A graça da encarnação como ser humano só é concedida ao ser quando este está disposto a tomar este último caminho, ou seja, quando a sua vontade decide fazê-lo. Assim que o ser cobriu o curso do desenvolvimento em todas as encarnações anteriores, atingiu assim o grau de maturidade que é a condição para a última encarnação como ser humano, que é de facto também diferente e por isso também necessita de condições de vida diferentes na última fase. E a vida terrena, que tem de viver para a sua libertação final, é apresentada à alma criada através da união de diferentes substâncias, e ainda está ao seu critério se quer ou não mudar na Terra. Totalmente consciente da sua tarefa terrena, ela agora toma sobre si a vida terrena, pronta neste estado para vencer toda a resistência e para se libertar da forma. Também sabe do destino que tem de suportar, mas só vê de antemão as condições externas de vida, não o seu desenvolvimento espiritual, e sente-se suficientemente forte para dominar a vida terrena. De acordo com o seu estado de maturidade, que antes podia ser alcançado nas mais variadas gradações, mas que sempre permite uma encarnação como ser humano, a vida terrena é-lhe agora concedida, mais ou menos dolorosa e cheia de renúncia. Pois a alma deve ser oferecida as últimas oportunidades para amadurecer de tal maneira que possa se moldar em um ser de luz nesta curta vida terrena, se fizer uso dela. Mas suas condições de vida serão sempre tais que terá a oportunidade de uma atividade amorosa ativa, e seu amadurecimento dependerá de até onde preenche sua vida com a atividade amorosa. É oferecida a oportunidade de fazê-lo em todas as circunstâncias da vida; o ser humano que carece de conhecimento, que por isso nada sabe sobre os efeitos do seu modo de vida na eternidade, também pode estar disposto a ajudar e a servir. A alma só precisa decidir pelo bem ou pelo mal na Terra, e pode fazê-lo em todas as situações da vida, mesmo nas circunstâncias mais primitivas. As circunstâncias terrenas, porém, são condicionadas pelo seu desenvolvimento nas fases preliminares. Se o ser já foi extraordinariamente impulsivo, tem de lutar contra os seus impulsos na vida terrena e precisa de condições de vida correspondentes, nas quais a alma possa purificar-se a si mesma.

A alma não está de modo algum em desvantagem nas possibilidades de um desenvolvimento mais elevado, embora pareça que as circunstâncias terrenas são um impedimento para ela. As resistências que a vida terrena oferece a cada pessoa individual têm de ser superadas, e algumas almas precisam de maior resistência, e por isso as condições de vida externas são-lhe atribuídas, pois são-lhe úteis. Deus conhece a forma de cada alma durante a sua encarnação como ser humano, Ele também conhece a sua força de vontade, e o Seu amor procura tornar o curso do desenvolvimento fácil para cada alma. Se a alma se esforça por aproveitar todas as oportunidades, então o destino do ser humano também será facilmente suportável para ele, e Deus abreviará o seu caminho de vida assim que ele se esforçar para amadurecer espiritualmente. O amor de Deus une as pessoas de tal forma que elas podem servir umas às outras, que uma pode instruir a outra, que uma pode dar à outra o que lhe falta, e assim também são oferecidos dons espirituais a cada pessoa, embora na forma mais diversa e na medida mais diversa. Contudo, o que lhe é oferecido será sempre suficiente para lhe mostrar o caminho certo que deve seguir, e só a sua vontade é decisiva quanto aos benefícios que a sua alma daí retirará. O conhecimento de Deus é igualmente sugerido a todas as pessoas.... se não de pessoa para pessoa, então os seres espirituais são ativos e lhe dão indicações mentais, e cabe sempre a ele aceitar ou não aceitar dons espirituais, ou seja, acreditar ou rejeitar o que lhe é transmitido mentalmente ou através das pessoas. E como Deus deu a cada pessoa intelecto e livre arbítrio, Ele também é responsável por como Ele usa ambos. Toda boa vontade é reconhecida por Deus e a ele é concedida ajuda em conformidade. Esta ajuda já lhe foi dada antes através de tempos intermináveis, e o ser espiritual também sabe antes da sua encarnação que a força e o amor de Deus o ajudarão.... No entanto, a vida terrena tem de ser passada sem qualquer recordação, a fim de não pôr em perigo o livre arbítrio do ser humano. No entanto, nenhuma alma se encarna sem conhecer o seu progresso terreno, e com plena vontade toma sobre si esta última encarnação no desejo de finalmente se libertar de todas as formas externas...._>Amém

Vertaler
Vertaald door: DeepL