Voor het heelal gelden de goddelijke wetten, die van eeuwigheid af aan, aan het scheppingswerk ten grondslag liggen. Geen vijandige macht zal deze wetten ongedaan maken of kunnen veranderen en deze wetmatigheid brengt de mensen er vaak toe om een wezenlijke Godheid te ontkennen. En de reden hiervan is, dat de mens als wezen zelf onstandvastig is, zodat hij zijn wil vaak verandert. Dat hij willekeurig gemakkelijk het ene en gemakkelijk het ander doet, al naargelang zijn denken, dat eveneens getuigt van een bepaalde willekeur of onstandvastigheid.
De mens, die er door zijn onvolmaaktheid nog geen zeker gevoel over heeft, wanneer zijn handelen en denken zo goed en wijs zijn, dat er geen verbetering meer nodig is, legt dezelfde maatstaf aan de goddelijke Schepper aan, Die toch van eeuwigheid af in Zijn grootste volmaaktheid en wijsheid de zin en het doel van elk scheppingswerk herkend en erkend heeft. Bijgevolg hebben Zijn scheppingen geen verbetering nodig, maar zijn ze eeuwig aan de wetten onderworpen, die God voor wijs en goed hield, zodat Hij deze ten grondslag heeft gelegd aan Zijn scheppingswerken.
Het eeuwig onveranderlijke komt dus niet overeen met de menselijke voorstelling van een wezen. Bijgevolg gebruikt de mens meestal de uitdrukking “natuurkracht” voor dat, wat hij zich onder “God” voorstelt. Maar aan een kracht is alles willoos prijsgegeven, omdat aan een kracht alleen in zekere zin een bepaalde wil ontzegd moet worden, terwijl het erkennen van een wil ook het erkennen van een wezen vereist. Een kracht werkt structureel en een wil is dan herkenbaar, wanneer de kracht een halt toegeroepen wordt. Zodoende zouden er voortdurend scheppingen ontstaan, maar nooit in zichzelf veranderen, wanneer alleen maar de kracht, maar geen wil werkzaam zou zijn.
Maar de wil vormt eerst hetgeen ontstaat. Want de wil heeft dan ook een wezen nodig, zoals ook de mens als zodanig een wezenloos schepsel zou zijn, iets mechanisch, zodra hij, ofschoon hij actief zou kunnen zijn, zonder wil zou zijn. Pas de wil maakt het geschapene tot wezen. Zoals ook de kracht van de schepper in verbinding met de wil als wezen aangesproken moet worden.
De wetmatigheid in de natuur laat de mens wel een wil ontkennen, omdat sinds eeuwigheid steeds dezelfde effecten van de uitingen van kracht te herkennen zijn. Het scheppingswerk mens wordt echter door deze wetmatigheid maar weinig getroffen. De uiterlijke vormen wijken weliswaar maar weinig van elkaar af, maar door de wil vormt elk mens zowel zichzelf, dat wil zeggen zijn innerlijke leven, alsook de uiterlijke levensomstandigheden, zodra men een wezen, dat elk menselijk lot leidt, niet wil erkennen. De mens zou zodoende meer dan deze kracht zijn, als hij door zijn wil de wetmatigheid van dingen omver zou kunnen werpen. Wanneer hij zichzelf, als ook een scheppingswerk van deze natuurkracht, naar zijn goeddunken vormen en gestalte geven kan. Wanneer hij zelf natuurscheppingen door zijn wil en zijn werkzaamheid omvormen kan door juist deze wil, die het kenmerk van een wezen is.
De kracht, die niet door de wil geleid wordt, zou ongeremd tot uiting komen en geen ordening laten herkennen, want deze wetmatigheid moet vastgelegd zijn door een wil, die sterker is dan de kracht. Dat wil zeggen, die de kracht regeert. De wil zou onuitvoerbaar zijn zonder kracht, maar de kracht zonder de wil zou niet de oorsprong van een wetmatigheid zijn. Dat wil zeggen een van een bepaalde ordening getuigende schepping. Maar wil en kracht samen kenmerken een wezen, dat wijs en almachtig is. Dat dus de bron van de kracht genoemd kan worden.
De wijsheid en de wil hebben elk scheppingswerk een taak gegeven. De kracht zonder de wil zou wel dingen kunnen laten ontstaan, maar zonder enig verband met elkaar en zonder doel voor elkaar. Een schepping, ontstaan uit de kracht zonder wil, zou zo’n wanorde van zaken zonder zin en doel zijn, dat die niet te overzien zou zijn. Zodoende moet een wil, die in de hoogste wijsheid gebruikt werd, bij het ontstaan van de schepping actief geweest zijn.
En waar een wil en wijsheid te herkennen zijn, daar zal moeilijk de Godheid als wezen te ontkennen zijn. Het idee van een wezenlijke Godheid maakt het streven naar God begrijpelijk, terwijl de voorstelling “natuurkracht” een streven daarnaar uitsluit en ze tegelijkertijd ook het belangrijkste, het gebed, overbodig maakt. Want een wezen kan wel in het gebed gelovig aangeroepen worden, maar nooit een kracht, want het gebed en de hoop op de vervulling hiervan, veronderstelt ook het geloof in een wezen, dat elk gebed kan vervullen.
Maar om goed te kunnen bidden, moet de mens in een wezenlijke Godheid geloven, Die voor de mens weliswaar niet voorstelbaar is, maar Die Zich juist door deze natuurkracht uit, welke een uitstraling van God is, Die volgens Zijn plan door Zijn wil deze dingen in het heelal liet ontstaan, die de wijste scheppersgeest verraden, het kenmerk van een wezenlijke Godheid.
Amen
VertalerLes Lois divines qui sont à la base de l'Œuvre de Création depuis l'Éternité s’appliquent à tout le Cosmos. Aucun pouvoir opposé ne pourra inverser ou bien changer ces Lois et cette Régularité pousse souvent l'homme à renier une Divinité Suprême. Cela résulte du fait que l'homme lui-même, en tant qu’être, est inconstant, sa volonté change souvent, il fait arbitrairement une fois ceci ou autre chose selon ses pensées, ce qui témoigne d'un certain arbitraire et d’une inconstance. L’homme qui a le sentiment de ne pas être toujours en sécurité face à l’imperfection de ses actions et à travers ses pensées, est si sage et si bon qu’il n’a plus besoin d’amélioration, il est sur la même échelle que le divin Créateur, il Le reconnaît et a reconnu Sa très haute Perfection et Sa Sagesse depuis l'Éternité quant au sens et au but de chaque Œuvre de Création. Par conséquent Ses Créations n'ont besoin d'aucune amélioration, mais elles sont éternellement soumises aux Lois que Dieu considèrent sages et bonnes et qu’Il a posées comme fondement de Ses Œuvres de Création. L'Éternité Immuable ne coïncide donc pas avec l'imagination humaine d'une Entité, par conséquent l'homme emploie presque toujours l'expression « Force de la nature » pour ce qu'il imagine comme « Dieu ». Mais à une Force tout est soumis sans qu’il y ait besoin d’une volonté, de sorte qu'à une Force il doit être d’une certaine manière niée une Volonté déterminante, alors que reconnaître une Volonté requiers aussi de reconnaître une Entité. Une Force agit d’une manière élémentaire, mais une Volonté est reconnaissable lorsqu’à la Force il est imposé un Arrêt. Donc des Créations se lèveraient constamment et celles-ci ne changeraient pas en elles-mêmes si elles étaient seulement le fruit d’une Force, sans aucune Volonté. Car seulement la Volonté forme ce qui se lève. Une Volonté induit ensuite aussi l’existence d’une Entité, sinon l'homme comme tel serait une créature sans être, quelque chose de mécanique, s'il était sans volonté bien qu’il puisse être actif. Seule la volonté permet au créé d’être une entité, de même que la Force du Créateur doit être considérée comme une Entité en liaison avec la Volonté. La régularité dans la nature fait certes nier à l'homme une Volonté, étant donné que depuis l'Éternité on peut voir toujours les mêmes effets de la manifestation de la Force. Seule l'Œuvre de Création de l’homme est peu touchée par cette régularité. Les formes extérieures dévient seulement peu l'une de l'autre, mais à travers sa volonté chaque homme se forme lui-même, c'est-à-dire forme sa vie intérieure, comme aussi les conditions extérieures de sa vie, lorsqu’il ne veut pas reconnaître une Entité qui guide chaque destin humain. Donc l'homme est plus qu’une Force, s'il peut inverser la régularité des choses à travers sa volonté, s'il peut les former selon son consentement, comme aussi lui-même en tant qu’Œuvre de Création de cette Force de la Nature, s'il peut aussi transformer des Créations de la nature à travers sa volonté et son activité, au moyen de cette volonté qui est la marque d'une entité.
Une Force qui n'est pas guidée par la Volonté, aurait un effet illimité et on ne pourrait y reconnaître aucun Ordre, parce que chaque Régularité doit être établie à travers une Volonté qui est plus forte que la Force, c'est-à-dire qui domine la Force. La Volonté serait inexécutable sans la Force, mais la Force sans la Volonté ne pourrait être à l’origine d'aucune Création qui témoignerait d'un Ordre régulier certain. La volonté et la Force ensemble témoignent d’une Entité qui est sage et toute-puissante, qui peut donc être appelée Source de la Force. La Sagesse et la Volonté ont imposé une tâche à chaque Œuvre de Création. La Force sans la Volonté pourrait certes faire se lever des choses, mais sans liaison réciproque et sans destination l'une pour l'autre. Une Création obtenue à partir d’une Force sans Volonté serait un inimaginable chaos de choses sans objectif et sans but, donc il doit exister une Volonté active qui a été employée avec la plus sublime Sagesse dans le lever de la Création. Et là où on peut reconnaitre Volonté et Sagesse, là difficilement on pourra nier une Divinité en tant qu’Entité. Le concept d'une Divinité suprême rend compréhensible la tendance vers Dieu, alors que l'image « Force de la Nature » exclut cette tendance, et rend aussi en même temps caduque la prière qui est la chose la plus importante. Parce qu'une Entité peut certes être invoquée dans une prière fervente, mais jamais une Force, parce que la prière et l'espoir dans l'exaucement supposent aussi la foi dans une Entité qui peut satisfaire chaque prière. Mais pour pouvoir prier d’une manière juste, l'homme doit toujours être dans la foi dans une Divinité suprême qui n'est pas imaginable par l'homme, mais qui se manifeste au travers justement de cette Force de la nature qui est un Rayonnement de Dieu, lequel a fait se lever selon Son Plan à travers Sa Volonté ces choses dans le Cosmos qui révèlent le sage Esprit du Créateur qui est la caractéristique d'une Divinité Suprême.
Amen
Vertaler