Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Gebonden wil – Het herkennen van de liefde van God

De leven gevende stroom van goddelijke kracht doorstroomt alle scheppingswerken en is dus de oerkracht en de oergrond van al het leven. De goddelijke wil, die alles liet ontstaan, verzekert nu ook het bestaan van alles wat er is. De zin en het doel van de schepping is de terugkeer van al het geestelijke tot God, Die zijn oorsprong is. Bijgevolg vloeit de kracht van God naar het geestelijke om de terugkeer tot Hem te kunnen bewerkstelligen.

Als het wezenlijke zou weigeren om de kracht in ontvangst te nemen, dan zou het ook geen ontwikkelingsmogelijkheid hebben, want zonder de toevoer van goddelijke kracht zouden de scheppingswerken niet kunnen bestaan. Dan zou het wezenlijke zich ook niet kunnen vervormen en zou het bijgevolg in dezelfde toestand blijven, zoals het was bij zijn afval van God. En het wezenlijke zou weigeren om deze kracht in ontvangst te nemen, als het dit zelf zou kunnen bepalen, want het is voortgekomen uit de wil van de tegenstander en diens wil werd ook op het wezenlijke overgedragen, ondanks dat het door God het zelfbeschikkingsrecht gekregen heeft.

En dus moest het geestelijke tegen zijn wil in het scheppingswerk ingelijfd worden. Zodoende werd zijn wil gebonden en dat met het oog op zijn verlossing uit de wil van de tegenstander. Het verzet tegen God blijft weliswaar bestaan, maar het wezen is machteloos tegenover de goddelijke wil. Wat het wezenlijke in zijn blindheid niet herkende, moet het door een eindeloos lange gang door de schepping leren herkennen: de eindeloze liefde van God.

Elk scheppingswerk verraadt deze liefde van God en als het wezenlijke nu tegen zijn wil de kracht uit God gaat voelen, dus de stroomkring van de goddelijke liefde binnen treedt, begint het koppige verzet af te nemen en de gebonden wil richt zich nu vanzelf op de eeuwige Godheid. En God maakt steeds meer de nog gebonden wil los en geeft het wezen des te meer vrijheid, naarmate zijn wil Hem tegemoetkomt, doordat het de hem toegewezen taak vervult. Dat wil zeggen, het bereid is om te dienen. Het kan weliswaar niet weigeren om de dienende werkzaamheid uit te voeren die voor hem bestemd is, omdat het zich in een toestand van moeten bevindt, maar als tegelijkertijd de wil van het geestelijke ertoe bereid is, geeft het zijn vroegere verzet op en schrijdt het door een opwaartse ontwikkeling voorwaarts.

Het wezen zal de liefde van God in elke uiterlijke vorm gewaarworden, maar de liefde van God zal het pas in zijn laatste stadium als mens herkennen. Dat wil zeggen de samenhang van alle dingen met God en zichzelf als Zijn schepsel. En daarom kan hem ook pas als mens weer de vrije wil gegeven worden. Het misbruiken hiervan is een achteruitgang. Het goed gebruiken is een vooruitgang in zijn opwaartse ontwikkeling.

En dat is de goddelijke liefde, die niets laat vallen, ofschoon het sterke weerstand biedt tegen God. Maar hoeveel inniger omsluit de goddelijke liefde de wezens, die Hem uit eigen beweging trachten te naderen. Van wie de gang door het aardse leven haar het herkennen van de eeuwige Godheid en haar eindeloze liefde gebracht heeft. Elk streven tot God is Hem welgevallig, indien het waarachtig is, dat wil zeggen innerlijk gevoeld wordt.

En wat voor erbarmende liefde schenkt Hij het wezen dat dwaalt, maar toch gewillig is. Hij probeert het tot het juiste inzicht te leiden, zolang het zich niet tegen Hem verzet. En alle aardse kwellingen beogen de loutering van het geestelijke, dat zich niet geheel overgevend aan de leiding van God toevertrouwt en daarom nog aarzelt of het het juiste inzicht heeft.

De liefde van God wil door de liefde herkend worden en actieve werkzaamheid in liefde brengt de mensen ook dichter bij de goddelijke liefde. In vrije wil God te dienen, betekent liefde geven aan de medemensen. Voor hen zal het herkennen van de goddelijke liefde makkelijk worden en aan het einde van het lichamelijke leven achteromkijkend, zullen ze de eindeloze liefde van God begrijpen, die het wezenlijke boeide om het vrij te maken.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Peter Schelling

La volontà legata - Riconoscere l’Amore di Dio

L’afflusso della Forza divina che dona la vita, fluisce attraverso tutte le Opere di Creazione ed è quindi la Forza Primordiale ed il Motivo di base di ogni vita. La Volontà divina che ha fatto sorgere tutto, assicura ora anche la sussistenza di tutto ciò che è. Il senso e lo scopo della Creazione è il ritorno di tutto lo spirituale a Dio come alla sua Origine, di conseguenza affluisce allo spirituale la Forza di Dio, per procurare il ritorno a Lui. E l’essenziale si rifiuterebbe di ricevere questa Forza, se lui stesso potesse disporne, perché è proceduto dalla volontà dell’avversario e la volontà di questo si è trasferita sull’essenziale, malgrado abbia ricevuto da Dio l’auto determinazione. E così lo spirituale doveva essere incorporato nell’Opera di Creazione contro la sua volontà, quindi la sua volontà è stata legata, e questo per la redenzione dalla volontà dell’avversario. La resistenza contro Dio rimaneva comunque esistente, ma l’essere è impotente di fronte alla Volontà divina. Quello che l’essenziale non ha riconosciuto nel suo abbaglio, lo deve imparare a riconoscere in un infinitamente lungo cammino attraverso la Creazione: l’infinito Amore di Dio. Ogni Opera di Creazione rivela questo Amore di Dio, e se ora l’essenziale contro la sua volontà viene di nuovo a percepire la Forza da Dio, quindi entra nella cerchia della Corrente dell’Amore divino, l’ostinata resistenza comincia a paralizzarsi, e la volontà legata si rivolge ora da sé stessa all’eterna Divinità. E Dio allenta sempre di più la volontà legata e dà all’essere più libertà, più la sua volontà Gli viene incontro, mentre adempie il compito a lui assegnato, cioè è volenteroso di servire. Certo, non può rifiutarsi ad eseguire l’attività servente che gli è destinata, perché si trova in un certo stato di costrizione, ma se contemporaneamente la volontà dello spirituale è disposta a questa, allora rinuncia alla sua resistenza di un tempo e cammina verso l’Alto nello sviluppo. L’essere sentirà quindi l’Amore di Dio in ogni forma esteriore, ma riconoscerà l’Amore di Dio solo nell’ultimo stadio come uomo, cioè la connessione di tutte le cose con Dio e sé stesso come la Sua creatura. E perciò gli può anche essere restituita la libera volontà solo come uomo. L’abuso di questa è una retrocessione, il giusto utilizzo un progresso del suo percorso di sviluppo verso l’Alto. E questo è l’Amore divino che non lascia cadere nulla, benché stia in grande rifiuto verso Dio. Quanto più intimamente l’Amore divino abbraccia gli esseri che cercano di avvicinarsi a Lui per propria spinta, ai quali il cammino della vita terrena ha portato la conoscenza dell’eterna Divinità ed il Suo infinito Amore. Ogni tendere a Dio Gli è compiacente, per quanto sia percepito veramente, cioè interiormente. E quale Amore compassionevole porta all’essere che erra ed è comunque volenteroso. Cerca di guidarlo alla giusta conoscenza, finché non Gli si oppone, e tutti i tormenti terreni hanno per scopo la purificazione dello spirituale, che non si affida del tutto alla Guida di Dio e perciò vacilla ancora nella giusta conoscenza. L’Amore di Dio vuole essere riconosciuto attraverso l’amore, ed una vivace attività d’amore porta perciò l’uomo anche più vicino all’Amore divino. Servire Dio nella libera volontà significa dare amore ai prossimi. A costoro diventerà facile riconoscere l’Amore divino ed in retrospezione alla fine della loro vita corporea comprenderanno l’infinito Amore di Dio, che ha legato l’essenziale, per renderlo libero.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Ingrid Wunderlich