De opbouw van een menselijk wezen vraagt steeds dezelfde bestanddelen: lichaam, ziel en geest. Het lichaam, het omhulsel, verricht de functies, welke de ziel bepaalt. Dus is het lichaam alleen het orgaan waardoor de wil van de ziel ten uitvoer wordt gebracht. Op het moment van de dood heeft de ziel geen orgaan meer nodig dat haar net als op aarde - dus in het zichtbare scheppingswerk - van dienst is, omdat ze haar verblijfplaats verwisselt en overgaat naar regionen, waar naar buiten toe niets zichtbaars gedaan hoeft te worden. Het lichaam, dat alleen het middel was voor de aardse loopbaan, waarin de ziel zich moest vormen tot draagster van de goddelijke geest, is weggevallen.
De geest, het derde bestanddeel van het levende wezen, sluimert wel in ieder mens, maar komt pas in actie, wanneer de wil van de ziel hem meer aandacht schenkt dan het lichaam, wanneer dus de ziel de aardse verzoeken niet zo belangrijk vindt als de verzoeken die de geest haar stelt, die altijd een achterstellen van aardse verlangens betekenen. Want lichaam, ziel en geest horen wel bij elkaar, maar kunnen gescheiden doelen nastreven. De ziel kan haar wil meer op de eisen van het lichaam richten, maar ze kan er ook geen acht op slaan en haar wil alleen aan de geest in zich ten nutte maken en juist deze richting van de wil bepaalt haar leven in het hiernamaals, dat wil zeggen: de staat, waarin de ziel na het leven op aarde verblijft, die haar geluk of leed kan opleveren. Dus is het aardse leven, de functie van het lichaam, slechts een voorbijgaand stadium, waarin de ziel zich bevindt. De ziel zet het aan tot al het handelen op aarde, maar ze is geenszins als opgehouden te bestaan te denken, als het lichaam zijn functie niet meer kan uitoefenen. De ziel heeft het lichaam wel verlaten, omdat ze nu verblijft in regionen, waar ze een uiterlijk omhulsel niet meer nodig heeft.
Maar de ziel als eveneens opgehouden te bestaan te beschouwen, zou een volledig verkeerde opvatting van haar wezen zijn. Want de ziel is iets, wat niet kan vergaan. Ze kan wel door de lichamelijke dood van de mens het lichaam er niet meer toe brengen zijn functies uit te oefenen. Ze kan ook door gebrekkige rijpheid - dat wil zeggen wanneer ze de geest in zich te weinig aandacht heeft geschonken - in een passieve toestand vervallen, maar nooit kan ze "er niet meer zijn". Want ze is iets geestelijks dat onvergankelijk is, terwijl het lichaam uit aardse stof, uit materie bestaat en daarom aan een voortdurende verandering is onderworpen, maar zich tenslotte oplost in zijn oerbestanddelen, zodra de ziel het lichaam heeft verlaten.
Amen
VertalerLa estructura de un ser humano siempre requiere los mismos componentes: cuerpo, alma y espíritu. El cuerpo –la envoltura exterior– ejecuta las funciones que el alma determina. Por eso el cuerpo no es sino el órgano mediante el cual se realiza la voluntad del alma. Con la muerte del cuerpo el alma ya no necesita un órgano que le sirve como en la Tierra –dentro de la Obra de Creación visible–, porque cambia su paradero pues pasa a regiones donde no hace falta hacer algo exteriormente visible.
Allí el cuerpo resulta superfluo, pues no fue sino el medio para el paso por la Tierra donde el alma debía desarrollarse para hacerse portadora del Espíritu divino. El Espíritu –la tercera parte del ser humano– dormita en cada hombre, pero sólo entra en acción cuando la voluntad del alma le presta más atención que al cuerpo; es decir, cuando el alma no toma tan en serio las exigencias terrenales como las que le pone el espíritu - las que siempre desfavorecen a los deseos terrenales.
Aunque cuerpo, alma y espíritu formen una unidad, pueden perseguir objetivos diferentes. El Alma puede dedicar su voluntad más a las necesidades del cuerpo, pero también las puede ignorar y poner su voluntad completamente a la disposición del espíritu al que lleva dentro de sí... y precisamente esta orientación de la voluntad es la que determina su Vida en el Más Allá; es decir, el estado en el cual el alma se encuentra después de la vida terrenal, que le puede acarrear felicidad o desgracias.
De modo que la vida terrenal –la función del cuerpo– sólo es un estado pasajero en el que se encuentra el alma. Es el alma que en este mundo estimula al cuerpo a sus actividades, pero cuando el cuerpo ya no puede cumplir su función, de ninguna manera se debe considerarla como apagada... Aun así consta que el alma ha abandonado al cuerpo porque se ha trasladado a otras regiones donde la envoltura exterior ya no hace falta. Pero considerar el alma como también acabada sería un concepto totalmente erróneo de su ser, dado que el alma es algo que no puede perecer.
Por la muerte corporal del hombre el alma, por supuesto, ya no le puede mandar a ejercer sus funciones. Y a causa de una madurez insuficiente –cuando no ha prestado suficiente atención al espíritu en ella– puede caer en un estado de pasividad, pero nunca puede ser una “no-existencia”. Pues el alma es algo espiritual, algo inmortal, mientras el cuerpo está formado de materia terrena, por lo que está expuesto a un cambio continuo; pero finalmente, nada más que el alma haya abandonado el cuerpo, este se desintegrará en sus componentes primarios.
Amén.
Vertaler