Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Reïncarnatie - Geestelijk schouwen

Kijk naar de sterren aan de hemel, aanschouw het firmament en laat uw gedachten dwalen in het oneindige heelal, dat scheppingswerken bevat in een onvoorstelbaar aantal. De mens is tegenover deze scheppingswerken slechts een nietig schepsel. Zo lijkt het wel en toch is de hele schepping ervoor bestemd, om het wezen eerst op het verblijf op aarde als mens voor te bereiden. De hele schepping is dus in zekere zin voor de mensen het middel tot het doel. De scheppingswerken moesten eerst het geestelijke tot een bepaalde rijpheid brengen, opdat het dan kon verblijven in het vlees en in dit stadium zijn gang over de aarde mocht beëindigen. Dit was een oneindig lange weg op aarde, die echter nu een einde neemt, ongeacht hoe de vorming van de ziel zich heeft ontplooid, of ze zich in een toestand van hoge of lage rijpheid aan het einde van haar leven op aarde bevindt. Het wezen heeft zijn taak op aarde vervuld, maar met welk resultaat verandert niets meer aan het feit, dat de gang over de aarde nu definitief is afgelegd, als de lichamelijke dood de ziel van het lichaam scheidt.

Nu gaat de ziel binnen in het rijk hierna, dat nu voor haar het rijk van het licht kan zijn, maar ook een verblijf zonder licht, als het aardse leven niet werd benut. Het zou nu een daad van oneindige wreedheid zijn, als de ziel eeuwigheden lang in haar troosteloze toestand werd gelaten, wanneer haar geen enkele gelegenheid meer werd geboden, het op aarde verzuimde te kunnen inhalen, als de vrije wil ervoor heeft beslist het verblijf zonder licht te verwisselen voor regionen met meer licht. En dus wordt de ziel ook in het hiernamaals gelegenheid geboden zichzelf te bevrijden. Het wordt aan haar overgelaten, een werkkring voor zichzelf te zoeken, die haar dezelfde mogelijkheden biedt haar ziel positief te ontwikkelen, net als op aarde, of ook elke zodanige mogelijkheid af te wijzen en te blijven in de toestand zonder licht. God heeft ontelbare scheppingen juist met het doel van de verdere ontwikkeling van zulke onvolmaakte zielen doen ontstaan, ver verwijderd van menselijke kennis en ook nooit verstandelijk te doorgronden.

En wanneer er dus van een reïncarnatie wordt gesproken, is dit wel juist, echter zal deze nooit plaatsvinden op dezelfde aarde, welke de ziel van de mens eens heeft vrijgelaten. De scheppingen Gods bevatten allemaal wezens, welke er nog naar streven opwaarts te gaan. Pas de volmaakte wezens, de wezens van het licht, hebben geen scheppingswerken meer nodig voor hun taak of gelukkigmakende bezigheid. Slechts zolang het wezen nog gebonden is, dat wil zeggen, zich nog niet heeft losgemaakt van de materie, is zijn verblijfplaats een door God zichtbaar in het heelal geplaatste schepping, al naar gelang de toestand van zijn rijpheid, echter steeds buiten de aarde, want het verblijf hierop is met de lichamelijke dood ten einde. De goddelijke scheppingen zijn in zo ondenkbaar veel variaties ontstaan, dat al het onvolmaakte wezenlijke overeenkomstig zijn toestand van rijpheid de mogelijkheid heeft, voortdurend aan zich te werken en het werk van de zelfverlossing, dat op aarde werd begonnen of nagelaten, voort te zetten of ermee te beginnen. Het zal er steeds om gaan, hoe sterk de wil van deze wezens is bij het licht te komen, in hoeverre dus het wezen ernaar verlangt de huidige toestand en de omgeving te ontvluchten om in sferen met meer licht te komen. Alleen is de onbenutte tijd op aarde in zoverre niet meer in te halen, daar alleen het verblijf op aarde in juist gebruikte wil het wezen de graad van kindschap Gods oplevert, wat op een andere manier niet meer mogelijk is, ofschoon de verlossing uit de duisternis en het binnengaan in lichtsferen voor het wezen eveneens een onvoorstelbare toestand van geluk is, alleen zijn de taken van deze wezens andere, dan die van de ware kinderen Gods.

Wanneer nu door geestelijk schouwen de mensen een kijkje nemen in het werkzaam zijn van worstelende en ook verloste wezens, dan zijn ze toch niet in staat de graad van licht te beseffen en nog veel minder de verblijfplaats te herkennen, waarin de zielen zich nu ophouden. Het zijn dus de werkzame zielen voor zover ze verlangen opwaart te gaan en deze werkzaamheid wordt per abuis voor aardse werkzaamheid gehouden. Dus daaruit wordt de verkeerde gevolgtrekking gemaakt, dat deze wezens zich weer op aarde bevinden. Er zijn geen wezenlijke kenmerken, die de huidige verblijfplaats karakteriseren; de geestelijk schouwende ziet meer de eigenlijke werkzaamheid van de wezens dan hun omgeving en deze omgeving is voor de schouwende slechts vaag te onderscheiden. Ze stemt ook overeen met de toestand van licht van het wezen en is bijgevolg geheel verschillend, echter steeds aan de toestand van rijpheid en het verlangen van het wezen aangepast. Als dus het wezen nog erg aan de aarde is gebonden, dat wil zeggen nog met al zijn zinnen aan de aarde en de goederen ervang hangt, dan zal ook de omgeving zulke vormen aannemen, want het wezen schept zich deze omgeving zelf, beantwoordend aan zijn begeerten. Daarom kan de ziel wel in aardse landstreken vertoeven, zonder echter nog met de aarde verbonden te zijn. De omgeving zal zich aanpassen aan zijn verlangen en toestand van rijpheid, doch steeds slechts in zijn denkbeelden, die echter de geestelijk schouwende voor werkelijkheid aanziet en die daarom abusievelijk gaat denken, dat deze wezens weer naar de aarde terugkeren en zich dus weer mogen belichamen op aarde.

Nooit kunnen onvolmaakte wezens zich eigenmachtig terugplaatsen op de aarde, als ze de weg over de aarde in ondenkbaar lange tijden hebben afgelegd en nu als mens met de dood van het lichaam het bestaan op aarde hebben afgesloten. Wat ze nadien te verwachten hebben - in rijpe of onrijpe toestand van de ziel - is een geestelijk beleven geheel buiten de aarde, want het hele heelal laat scheppingen zien, die er weer voor bestemd zijn, het geestelijke in het universum te vormen, opdat het zich van alles kan bevrijden, wat het geestelijke nog belastend omvat. En als het leven op aarde het wezen deze verlossing niet heeft gebracht, moet het door Gods verdere scheppingen gaan, opdat het eindelijk het licht zal bereiken en in de nabijheid van Gods eeuwige gelukzaligheid kan genieten.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Gerard F. Kotte

La réincarnation – la contemplation spirituelle

Regardez les Étoiles du Ciel, observez le firmament, et laissez tournoyer vos pensées dans le Cosmos infini qui cache des Œuvres de Création en nombre insaisissable. L'homme vis-à-vis de ces Œuvres de Création est seulement une minuscule créature. Cela apparait ainsi, toutefois toute la Création est destinée à préparer l'être pour son séjour sur la Terre en tant qu’homme, l'entière Création est d’une certaine manière le moyen ayant pour but l'homme. Les Œuvres de la Création doivent d'abord porter le spirituel à une maturité déterminée, pour qu'ensuite il puisse prendre demeure dans la chair et qu’avec cette étape il puisse terminer le temps de son parcours terrestre. Ce parcours sur la Terre a été infiniment long, mais maintenant il trouve sa conclusion quelque soit la façon dont s’est déroulée la formation de l'âme et si à la fin de la vie terrestre elle se trouve dans un état de maturité haut ou bas. L'être a accompli sa tâche terrestre, mais avec quel succès, cela ne change plus rien dans le fait que le cheminement terrestre est maintenant terminé définitivement lorsque la mort corporelle sépare l'âme du corps. Maintenant l'âme entre dans le Royaume de l'au-delà, qui pour elle peut être maintenant le Royaume de Lumière mais aussi un séjour dépourvu de Lumière si la vie terrestre n'a pas été utilisée justement. Maintenant ce serait un Acte d'une Cruauté infinie si l'âme était laissée pour l'Éternité dans son état dépourvu de Lumière, s’il ne lui était offert aucune occasion de pouvoir récupérer ce qu’elle a manqué de faire sur la Terre si sa libre volonté s’est décidée d'échanger l'état d'absence de Lumière avec un état plus lumineux. Et ainsi à l'âme il est offert l'occasion même dans l'au-delà de se libérer elle-même. Elle est laissée libre de se chercher un domaine d'action qui lui fournisse les mêmes possibilités de développement vers le Haut que sur la Terre, ou bien maintenant elle peut aussi refuser chaque possibilité et rester dans l'état dépourvu de Lumière. Dieu a fait se lever un nombre incalculable de Créations justement dans le but de l'instruction ultérieure de telles âmes imparfaites, loin du savoir intellectuel humain, et il est compréhensible que celles-ci ne soient pas observables. Et si donc on parle d'une réincarnation, alors cela est certes juste, mais celle-ci ne se déroulera jamais sur la Terre, où une fois l'âme de l'homme a été laissée libre. Les Créations de Dieu reçoivent toutes des êtres qui tendent encore vers le Haut. Seulement les êtres parfaits, les êtres de Lumière, ne nécessitent plus d’Œuvres de Création pour leur tâche ou pour leur activité qui les rend bienheureux. Seulement tant que l'être est encore lié, c'est-à-dire qu’il ne s'est pas encore détaché de la matière, son lieu de séjour sur la Création est situé par Dieu visiblement dans le Cosmos, selon son état de maturité, mais toujours en dehors de la Terre, parce que le séjour sur celle-ci finit avec la mort corporelle. Ces Créations divines sont apparues dans une variété inimaginable, de sorte que toutes les êtres imparfaits aient la possibilité selon leur état de maturité respectif, de travailler constamment sur eux-mêmes et de continuer ou commencer l'Œuvre d'auto-libération débutée ou manquée sur la Terre. Le succès de cette auto-libération dépendra toujours seulement du fait de combien est forte la volonté pour la Lumière de ces êtres, et de combien l'être a le désir d'échapper à son état ambiant pour arriver dans des sphères plus lumineuses. Seulement le temps passé sur la Terre n'est pas rattrapable car seul un séjour sur la Terre avec une volonté bien utilisée procure à l'être le degré de progéniture de Dieu, chose qui n'est autrement plus possible, bien que la libération de l'obscurité et de l'entrée dans les sphères de Lumière soit pour l'être un état d'inimaginable bonheur, seulement les tâches de ces êtres sont différentes de celles des vrais fils de Dieu. Si maintenant les hommes donnent un regard au moyen de la contemplation spirituelle sur l’action des êtres libérés qui luttent, ils ne sont de toute façon pas en mesure d’en mesurer le degré de Lumière et encore moins de reconnaître le lieu de séjour dans lequel maintenant ces âmes s’activent. Les âmes sont donc dans l'activité pour laquelle elles désirent arriver en haut, et cette activité est considérée de façon erronée comme l’activité terrestre, donc il en est tiré la conclusion, que ces êtres se retrouvent de nouveau sur la Terre.

Ce ne sont pas des caractéristiques mondaines qui maintenant déterminent leur lieu de séjour ; celui qui considère les choses spirituellement voit plutôt la vraie activité des êtres au travers de leur environnement, et cet environnement est reconnaissable au contemplateur seulement d’une manière vague ; il correspond à l'état de Lumière de l'être et donc ils sont entièrement différents les uns des autres, cependant ils sont toujours adaptés à l'état de maturité et au désir de l'être. Si donc l'être est encore très lié à la Terre, c'est-à-dire s’il est encore attaché avec tous ses sens à la Terre et à ses biens, son environnement prendra de telles formes, parce que l'être se crée tout seul cet environnement correspondant à ses désirs. Et ainsi l'âme peut demeurer dans des environnements terrestres, sans cependant être encore liée à la Terre. L’environnement s’adaptera à son désir et à son état de maturité, mais toujours seulement dans son imagination, que cependant le contemplateur considère comme une réalité et donc il arrive à des pensées erronées, et croit que ces êtres reviennent de nouveau sur la Terre et donc qu’ils peuvent de nouveau s'incarner sur la Terre. Des êtres imparfaits ne peuvent jamais re-parcourir arbitrairement leur chemin sur la Terre s'ils ont déjà parcouru le chemin terrestre pendant des temps inconcevablement longs et que maintenant en tant qu’homme ils ont conclu l'existence terrestre avec la mort du corps. Ce qu'ils doivent attendre après, si leur âme est dans un état mûr ou bien non mûr, se passe dans le règne spirituel et se déroule totalement en dehors de la Terre, parce que tout le Cosmos montre des Créations qui sont destinées à former le spirituel dans l'Univers, pour qu'il puisse se libérer de tout ce qui l’entoure encore et le charge. Et si la Libération n'est pas apportée à l'être dans la vie terrestre, alors il doit passer au travers d’autres Créations de Dieu pour arriver finalement à la Lumière et qu'il puisse jouir bienheureux d’un éternel bonheur dans la Proximité de Dieu.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Jean-Marc Grillet