De mens, wiens karakter elke liefde ontbeert, is onuitsprekelijk arm te noemen, want het ontbreekt hem aan kennis over het hoogste goddelijke wezen, omdat al het goddelijke in hem niet tot ontplooiing kan komen. In zijn verblinding ziet hij niet alleen het aardse leven in een verkeerd licht, maar hij maakt zijn hart volledig onbekwaam voor de opname van goddelijke wijsheid. Hij wil van het goddelijke werkzaam zijn niets weten en kan daarom ook nooit in de waarheid onderwezen worden.
Want de liefde is onontbeerlijk. Ze is in de eerste plaats de schakel tussen de mens en de onderwijzende krachten in het hiernamaals. Zonder liefde hoort de mens de stem in zichzelf niet. Zonder liefde kan de geestvonk in hem niet ontstoken worden en zonder liefde is ook elk begrip van geestelijke waarheden onmogelijk. De mens moet zich tot liefde opvoeden en dit kan hij ook met gemak als hij minder acht slaat op het aardse leven en zich naar het bovennatuurlijke toekeert.
Een mens, die zich in gedachten met zaken bezighoudt, die buiten het aardse liggen, zal ook zijn medemensen nu beschouwen als eveneens zoekende wezens en dit zal een soort gevoel van verbondenheid in hem teweegbrengen. Hij voelt de behoefte om met hen van gedachten te wisselen. Hij zou hun deze gedachten graag meedelen en hen ook op dezelfde weg leiden en de liefde begint zich dus in hem te ontvouwen en er is een barrière afgebroken, die hem voorheen de toegang tot kennis versperde. Wat de mens zelf als juist herkent, zou hij graag aan de naasten mee willen delen en als de behoefte om mede te delen levend in hem wordt, zal ook zijn gedachtegang goed geleid worden, want waar liefde is, is God Zelf en Hij verhindert verkeerde resultaten van het denken.
De mens moet de liefde beoefenen, hij moet haar als het kostbaarste goed in het hart dragen en proberen haar voortdurend te vergroten. En als hem daartoe de kracht ontbreekt, moet hij hierom vragen. En zijn leven zal rijk aan geestelijk bezit zijn, want de liefde levert hem kennis op, die de mens anders niet verwerven kan.
God geeft mateloos wijsheid en kracht, licht en sterkte aan de liefhebbende mens en hij kan zich dus meer dan rijk noemen, want hij wordt met deze liefde door de hemelse Vader bedacht. En daarom kan de liefde nooit uitgeschakeld worden, als de mens inzicht moet krijgen. Zonder liefde blijft de mens dwalend en bevindt hij zich in de geestelijke nacht. Maar de liefde verlicht en leidt tot kennis van de goddelijke waarheid.
Amen
VertalerL’uomo la cui mentalità manca di qualsiasi amore, è da chiamare indicibilmente povero perché gli manca la conoscenza dell’Essere Dio più supremo, dato che tutto il Divino in lui non può giungere allo sviluppo. Nel suo abbaglio non vede solo la vita terrena in una falsa luce, ma rende completamente incapace il suo cuore di accogliere la Sapienza divina. Lui stesso si chiude ad ogni Agire divino e perciò non può essere mai istruito nella Verità. L’amore è immancabile, lui stesso è l’anello di congiunzione fra l’uomo e le Forze insegnanti dell’aldilà. Senza amore l’uomo non sente la voce in sé, senza amore la scintilla spirituale in lui non può essere accesa, e senza amore è impossibile anche ogni comprensione di Verità spirituali. L’uomo deve educarsi nell’amore, lo può anche fare con facilità se dà meno attenzione alla vita terrena e si rivolge all’ultrasensoriale. Un uomo che si occupa nei pensieri con cose che stanno al di fuori del terreno, considererà ora anche il suo prossimo come un essere che cerca la stessa cosa, e questo farà scaturire in lui un sentimento di unione. Sente il bisogno di scambiare con lui i suoi pensieri, vorrebbe comunicarglieli e condurlo sulla stessa via, e quindi l’amore comincia a svilupparsi in costui ed è stata abbattuta una barriera, che dapprima ha sbarrato l’accesso al sapere. Quello che l’uomo riconosce come giusto, lo vorrebbe comunicare al prossimo e quando è diventato vivo in lui il bisogno di comunicare, anche il corso dei suoi pensieri sarà guidato bene, perché dov’è l’amore, c’E’ Dio Stesso ed impedisce falsi risultati del pensare. L’uomo deve coltivare l’amore, lo deve portare nel cuore come bene prezioso e cercare di aumentarlo continuamente. E se per questo gli manca la forza, la deve chiedere. La sua vita sarà ricca nel possesso spirituale, perché l’amore gli procura conoscenze, che l’uomo non si può conquistare diversamente. All’uomo che ama Dio dà smisuratamente Sapienza e Forza, Luce e Vigore, e quindi si può chiamare ultraricco, perché viene provveduto dal Padre celeste nello stesso Amore. E quindi l’amore non deve mai essere escluso, se l’uomo deve avere l’illuminazione. Senza amore l’uomo continua ad errare e cammina nella notte spirituale. Ma l’amore illumina e conduce al sapere della Verità divina.
Amen
Vertaler