Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Afval van God – Strijd van het licht tegen de duisternis

Alles wat van God uitgegaan is, ontwikkelt zich net zo lang opwaarts, tot het weer met God verenigd is, want dit, wat van Hem uitgegaan is, is geestelijke kracht. Het is iets wezenlijks, dat oorspronkelijk bestemd was om binnen dezelfde wil te werken. Maar de wil van dit geestelijke was ongebonden. Het was, vanwege de goddelijke oorsprong, zonder enige dwang. En deze ongebonden wil was er de aanleiding voor, dat het geestelijke zich van God afzonderde, in het besef van zijn eigen macht, die God eveneens aan hetgeen uit Hem voortgekomen was toegewezen had. God hinderde de wil van het geestelijke, dat uit Hem was, niet, maar stelde grenzen aan het werkzaam zijn van dit geestelijke.

Talloze wezens kwamen voort uit de machtige wil van de kracht, die zich nu bewust tegenover God stelde. En ook deze wezens waren weer de uitstroming van goddelijke kracht, omdat ook deze opponent ontvanger van goddelijke kracht was. Alleen waren deze wezens nu door de drang bezield om tegen God en de goddelijke liefde te strijden, in plaats van naar de vereniging met Hem te verlangen.

En dus moest God een bondgenootschap met Zijn tegenstander sluiten om de kracht, die uit Hem stroomde, weer naar Zich terug te leiden. Hij moest hem weer de vrije wil laten en gaf hem de belofte om hem Zijn kracht te geven, maar hem tegelijkertijd de macht te ontnemen om de wil van de wezens te dwingen, die door deze kracht in het leven geroepen werden. Het moest aan deze wezens zelf overgelaten blijven om zich naar God of naar Zijn tegenstander te keren.

En nu begon er een worstelen om deze wezens, maar door beide zijden werd met andere middelen gestreden. Het licht streed nu tegen de duisternis. Want duister was alles, wat zich tegen God keerde, terwijl van God ononderbroken licht en liefde uitging. Het wezenlijke, dat geboren werd door de wil van de duisternis, werd binnen de stroomkring van de goddelijke liefde geleid. De overmacht van de God toegenegen wezens verspreidden zulk helder licht, dat dit licht voor de uit de duisternis voortgekomen wezens zichtbaar werd. En nu streden de wezens tegen elkaar. De lichtwezens probeerden de duistere wezens naar zich toe te trekken, terwijl laatstgenoemden de wezens van het licht kwelden en hen probeerden omlaag te trekken.

Deze voortdurende strijd was echter in zoverre zonder resultaat, omdat de lichtwezens nu in de diepte niet overeenkomstig hun overvloed van licht konden werken. Ze mochten de wezens niet in hun vrije wil hinderen, maar de tegenpool van God had deze wezens in zijn macht. En het lukt hem om al zijn voortbrengselen tegen de hele overvloed van licht op te zetten. De duisternis verzette zich tegen God Zelf, want de lichtwezens waren Zijn aanhangers. Het waren Zijn schepselen, die uit Hem voortgekomen en Hem toegenegen waren.

Dit in opstand komen tegen God was de zwaarste zonde en moest volgens de goddelijke gerechtigheid verzoening vinden. Het geestelijke van de duisternis moest boeten, omdat het zich tegen God, Die het hoogste wezen in de hoogste volmaaktheid is, verzette. En tegelijkertijd moest de tegenstander zelf overwonnen worden. En daarom liet God de schepping ontstaan en al het geestelijke, dat zich tegen Hem verzette, werd in deze schepping geketend. De vrije wil werd hem afgenomen.

De wezens, die God weigerden te gehoorzamen, moesten nu in een dienende toestand komen. Het wezen kon zich niet door zijn wil vrijmaken, maar was zo lang aan de goddelijke wil onderworpen, tot hem ter beproeving van zijn wil een genadevolle tijd van de belichaming op aarde verleend werd en hem nu opnieuw de vrije wil gegeven werd en nu werd het wezen nog eens voor de keuze gesteld om de weg naar God weer terug te vinden of weer de scheiding van God na te streven. En de wil van het niet-verloste wezen faalde. De invloed van de tegenstander was nog steeds zo sterk, dat hij de wil van het wezen in zijn belichaming lastigviel om hem toe te behoren. En de nood van dit wezen was ontzettend groot.

Toen erbarmde de eeuwige Godheid Zich opnieuw over Haar schepselen. Ze daalde Zelf af naar de gebonden wezens. God boeide de macht van de tegenstander, doordat Hij tegenover diens haat en liefdeloosheid Zijn eindeloze liefde zette en de mensheid dus verloste van haar kwelgeest. Zijn liefde was groter en sterker dan de haat, die de vrije wil van de mens onderdrukte tot aan volledige overgave. Hij overwon de dood, dat wil zeggen de machteloze toestand van de door de tegenstander geboeide wil. En dus werd het geestelijke dubbele verlossing gebracht.

Eens werd de macht van de tegenstander begrensd, zodat het wezen, dat naar God verlangde, niet onder de indruk van deze macht was. De tegenstander werd toch elke macht over de scheppingswerken ontnomen, zodat zijn macht alleen hierin bestaat, dat hij verzwakkend op de wil van de mensen in kan werken, maar dat deze werking volledig opgeheven kan worden, als de wil van de mens zich bewust naar God toekeert.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Peter Schelling

La séparation de Dieu - la lutte de la Lumière contre les ténèbres

Tout ce qui est procédé de Dieu est poussé au développement vers le Haut tant qu’il n’est pas de nouveau uni avec Dieu, parce que ce qui est procédé de Lui est une Force spirituelle, c’est quelque chose d'essentiel qui, primordialement, était destiné à agir avec la même Volonté que Dieu. La volonté de ce spirituel cependant n'était pas liée, vu qu’il était d'Origine divine, il était sans aucune contrainte, et cette volonté non liée a été la raison du fait que le spirituel s'est isolé de Dieu en reconnaissant le pouvoir que Dieu avait concédé aussi au spirituel procédé de Lui. Dieu n'a pas entravé la volonté de ceux qui étaient issus de Lui, mais Il a posé des frontières à leur action. Des entités sans nombre étaient procédées de la puissante volonté de ce pouvoir qui maintenant s'opposait consciemment à Dieu. Et ces entités étaient aussi un écoulement de la Force divine, vu que même ce pouvoir opposé était récepteur de la Force divine, seulement ces entités étaient maintenant animées par la poussée de combattre contre Dieu et contre l'Amour divin, au lieu d'arriver à l'unification avec Lui. Et ainsi Dieu dut conclure une Pacte avec Son adversaire, pour lui laisser la Force qui s’écoulait de Lui. Il a continué à lui laisser sa libre volonté et à lui donner l'assurance de Sa Force, mais il lui a enlevé en même temps le pouvoir de forcer la volonté des êtres qui ont été appelés à la vie par ce pouvoir. Il devait être laissé à ces êtres la possibilité de se tourner vers Dieu ou bien vers Son adversaire. Et dès lors commença une lutte pour ceux-ci, mais de l'autre partie on combattait avec d’autres moyens. Maintenant on assistait au combat de la Lumière contre les ténèbres. Parce que tout ce qui se détournait de Dieu était obscur, pendant que de Dieu procédait continuellement Lumière et Amour. L'essentiel de ce qui naissait à travers la volonté de l'obscurité, était guidé dans l'enceinte du courant de l'Amour divin. La suprématie des êtres fidèles à Dieu répandait une Lumière si claire que celle-ci devenait visible aux entités procédées de l'obscurité, et maintenant les êtres se querellaient réciproquement. Les êtres de Lumière cherchaient à attirer à eux les êtres obscurs, pendant que ces derniers opprimaient les êtres de la Lumière et cherchaient à les tirer vers le bas. Maintenant encore cette lutte continue toujours et n'a pas réussi, car les êtres de Lumière ne pouvaient pas agir dans l'abîme dans leur plénitude de Lumière ; ils ne devaient pas entraver les êtres dans leur libre volonté, et celle-ci était au pouvoir du pole opposé à Dieu. Et maintenant ce pouvoir a réussi à révolter tous ses produits contre le spirituel plein de Lumière. Par conséquent l'obscurité s'est soulevée contre Dieu Lui-même, parce que les êtres de Lumière étaient Ses représentants, ils étaient Ses créatures procédées de Lui. Cette rébellion contre Dieu était le péché plus grave et devait trouver son expiation selon la Justice divine, le spirituel de l'obscurité devait expier, parce qu'il s’était rebellé contre Dieu, lequel était l'Être le plus sublime dans la plus sublime Perfection. Et en même temps l’adversaire devait être abattu. Et donc Dieu a laissé se lever la Création, et tout le spirituel qui s’est opposé à Lui, a été lié dans cette Création et sa libre volonté lui a été enlevée. Les êtres qui avaient nié l'obéissance à Dieu devaient maintenant entrer dans un rapport de service, ces êtres ne pouvaient pas se libérer à travers leur volonté, car ils étaient soumis à la Volonté divine pour longtemps jusqu'à un examen de celle-ci, pour mettre à l'épreuve leur volonté il leur a été concédé un temps de Grâce durant l'incarnation sur la Terre et maintenant de nouveau la libre volonté leur était donné et l'être était maintenant encore une fois mis devant le choix de retrouver la voie du retour à Dieu ou bien d'aspirer de nouveau à la séparation de Dieu. Et la volonté de l'être libéré a mal fonctionnée. L'influence de l'adversaire a été encore si forte qu'il a asservi la volonté de l'être durant son incarnation en tant qu’homme pour qu’il lui appartienne. Et la misère de ces êtres était immensément grande. Alors l'éternelle Divinité a eu à nouveau Pitié de Ses créatures, Elle-même est descendue parmi les êtres liés. Dieu a lié le pouvoir de l'adversaire en opposant à sa haine et à son désamour Son Amour infini et donc il a racheté l'humanité de son bourreau. Son Amour a été plus grand et plus fort que la haine qu’Il a vaincue en luttant avec Sa libre volonté d'homme par une totale résignation. Il a vaincu la mort, c'est-à-dire l'état impuissant de la volonté liée par l'adversaire. Et ainsi il fut apporté une double Libération au spirituel. A cette occasion le pouvoir de l'adversaire a été limité, de sorte que l'être qui désirait Dieu restait totalement non influencé par ce pouvoir, mais ensuite il a aussi été enlevé à l’adversaire tout pouvoir sur les Œuvres de Création, de sorte que tout son pouvoir consiste dans la possibilité d'agir sur la volonté de l'homme pour l'affaiblir, mais cet effet peut être suspendu totalement, si la volonté de l'homme se tourne consciemment vers Dieu.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Jean-Marc Grillet