Aan het volledig vrij worden van het geestelijke uit de vorm moet een totale onderwerping van de wil voorafgaan, want het verzet van de wil tegen de goddelijke wil heeft het geestelijke de verbannen toestand opgeleverd. Derhalve moet deze staat door onderwerping opgeheven worden, dus het geestelijke moet verlost worden uit de vorm, die het ondenkbare tijden gevangen gehouden heeft. Dus is het in opstand komen tegen de goddelijke wil de oorzaak van de verbannen toestand geweest. Het geestelijke dat uit God voortgekomen is, heeft tegen zijn Schepper gezondigd, doordat het de goddelijke wil niet erkende en zijn eigen wil daar tegenover zette. En het heeft voor deze zonde gedurende eindeloze tijden moeten boeten door volledige onvrijheid.
Het heeft de weg in een zekere onvrijheid van de wil naar boven mogen gaan, tot de goddelijke liefde hem opnieuw de vrije wil gaf en het aan het wezen overliet om weer voor of tegen God te kiezen. En daarmee is het wezen de mogelijkheid gegeven om zich uit de verbannen toestand, die het gevolg is van zijn misbruikte vrije wil, te bevrijden, als het nu zijn wil goed gebruikt. En dit ‘juist gebruiken’ bestaat uit de volledige onderwerping van de eigen wil aan de goddelijke wil.
En daarom probeert de goddelijke liefde zich aan al haar wezens te kennen te geven, opdat het niet verloste geestelijke naar deze liefde verlangt. En de drang in zich gewaarwordt om met haar verbonden te zijn en zich nu onderwerpend aan de goddelijke wil inpast en elke tegenstand tegen God opgeeft. Het wezen zal dus net zo lang in de vorm verblijven, als dat zijn wil God niet volkomen belijdt en het is vrij, vanaf het moment van de onderwerping van de wil.
Want ofschoon ook het aardse leven nog niet beëindigd zou zijn, dan is de geest van dat ogenblik af aan toch vrij en kan het de vorm ontvluchten, zo vaak het hem behaagt. De geest uit God is niet meer in de vorm verbannen. Hij kan naar de hoogte streven, waar en wanneer hij wil, omdat zijn wil God gezocht en gevonden heeft. Omdat er geen gevaar meer is, dat het wezen de goddelijke wil niet in acht neemt en weer tegen God in opstand zou kunnen komen.
Het moment van bevrijding begint dus dan, wanneer het wezen zijn wil opgeofferd heeft, wanneer al het willen erop gericht is om zich met God te verbinden en wanneer de eigen wil zich onvoorwaardelijk aan de goddelijke wil onderwerpt. Het onderwerpen aan de goddelijke wil is dus het enige, wat het wezen na moet streven. (Onderbreking)
VertalerUne totale soumission de la volonté doit précéder la libération définitive du spirituel de la forme, parce que la rébellion de la volonté contre la Volonté divine a conduit le spirituel à l'état lié, par conséquent cet état doit être éliminé à travers la soumission pour que le spirituel puisse être libéré de la forme qui l'a tenu lié pendant des temps impensables. La rébellion contre la Volonté divine a donc été la cause de l'état lié, le spirituel procédé de Dieu s’est rendu coupable envers son Créateur, car il n'a pas reconnu la Volonté divine et il a agit contre cette volonté, et il a dû expier ce dommage au travers de temps infinis au moyen d’une totale absence de liberté. Il a dû parcourir cette voie vers le haut dans une certaine absence de liberté de la volonté, tant que l'Amour divin ne lui a pas de nouveau donné la libre volonté et laissé à l'être la possibilité de se décider de nouveau pour ou contre Dieu. Et avec cela il a été donné à l’être la possibilité de se libérer de l'état lié qui était la conséquence de son abus de la libre volonté, si maintenant il emploie bien sa volonté. Mais la condition réside dans la complète subordination de sa volonté à la Volonté divine. Et donc l'Amour divin cherche à Se faire reconnaître de tous Ses êtres, pour que le spirituel libéré n'ait de désir que pour cet Amour, et qu’il perçoive en lui la poussée d'être uni avec Lui, et maintenant avec dévouement il s'insère dans la Volonté divine et renonce à toute résistance contre Dieu. L'être restera donc dans la forme aussi longtemps que sa volonté ne se déclare pas définitivement pour Dieu, et il sera libéré dès l'instant de la soumission de la volonté. Parce que même si la vie terrestre n'était pas encore finie, l'esprit est de toute façon libre dès cet instant et il peut fuir la forme toutes les fois qu’il le veut. L'esprit de Dieu plus n'est lié à la forme, il peut tendre en haut, où et quand il le veut, parce que sa volonté a cherché et trouvé Dieu, parce qu'il n'y a plus aucun danger que l'être ne puisse pas s’occuper de la volonté divine et se rebelle de nouveau contre Dieu. Par conséquent l'instant de la libération surgit lorsque l'être a sacrifié sa volonté, lorsque toute la volonté est orientée vers l'union avec Dieu, et lorsque sa volonté se soumet inconditionnellement à la volonté divine. Donc la subordination à la Volonté divine est par conséquent l'unique chose à laquelle l’être doit tendre.
Interruption
Vertaler