Het geketende wezen heeft steeds de wil om zich te bevrijden, zolang het zijn boeien als dwang ervaart, want het is zich dan nog bewust, dat het zich in een toestand bevindt, die niet met zijn eigenlijke bestemming overeenkomt. Het verlangt naar een andere toestand dan de huidige. Het herkent zich dus nog als een gebonden wezen en het streeft naar de vrijheid. Het zal nu alleen nog maar de drang hebben om zijn toestand te verbeteren en dus ook zijn wil gebruiken om zich vrij te maken.
Terwijl een wezen, dat volledig in de macht van het kwaad is, niet het verlangen heeft om zich daaruit te bevrijden. Het houdt zijn toestand voor vanzelfsprekend. Het is zich van zijn eigenlijke bestemming niet bewust. Zijn wil is niet vrij en het voert steeds alleen uit, wat de duistere macht hem opdraagt. Deze toestand is hierom zo troosteloos, omdat hij de wil geboeid houdt, wat een herkennen van de toestand moeilijker maakt of het zelfs geheel uitsluit.
De mens is in deze toestand heel tevreden. Hij leeft voor zijn aardse doelen, hij ervaart noch dwang, noch onvrijheid. Hij is niet door het gevoel bezield zich te moeten verzetten tegen de macht, die hem dwingt, want deze macht laat hem in het aardse leven de volste vrijheid, vervult zijn aardse begeerten en laat hem in een tevreden toestand. Deze toestand laat helemaal geen nastrevenswaardige verandering de moeite waard lijken. De wil is dus gebonden. De tegenstander heeft deze geheel bemachtigd.
En daarom is de strijd om zulke zielen buitengewoon moeilijk. Want de wil van de mens moet zich naar God toekeren, pas dan kan hem hulp tegemoet gestuurd worden door God. En de mens verlangt steeds naar datgene, wat voor hem duidelijk en begerenswaardig is, wat hij aards kan vastpakken.
Maar het loochenen van God is iets zuiver geestelijks en kan pas dan gevoeld worden, als aards bezit niet meer nagestreefd wordt. Maar het laatste kan alleen zo worden bereikt, dat de macht van de tegenstander zichtbaar voor de mens aan het wankelen gebracht wordt. Dus de materie, het bezit, aan de mens als vernietigbaar bewezen wordt. Dat hij beseft, dat datgene, waarnaar zijn hart verlangen draagt, aan de vernietiging ten prooi kan vallen, als een hogere macht dat wenst.
Er moet hem dus een hogere macht getoond worden. Een macht, die tegenover zijn verlangen geplaatst is. Een macht, die vernietigen kan, wat hij voor zichzelf opgebouwd heeft. En hij moet zich aan deze hogere macht willen onderwerpen vanuit het besef, dat ze het ware doel is, waarvoor de mens vanaf het begin geplaatst is. Pas dan begint de wil van de mens zich aan de macht van de tegenstander te ontrukken en nu zal hem hulp van boven toegestuurd worden.
Amen
VertalerO ser encadeado tem sempre a vontade de se libertar, desde que sinta os seus grilhões como um constrangimento, pois então ainda está consciente de que se encontra numa situação que não corresponde ao seu destino real. Anseia por algo diferente do estado atual, portanto ainda se reconhece como um ser vinculado e luta pela liberdade. Agora só terá a vontade de melhorar a sua situação e, portanto, também usar a sua vontade para se tornar livre. Enquanto que um ser que está completamente sob o controle do mal não tem o desejo de se libertar dele. Ela toma o seu estado como garantido, não tem consciência do seu verdadeiro propósito, a sua vontade é desprovida de liberdade e só executa aquilo que o poder das trevas lhe ordena que faça. Este estado é, portanto, tão sombrio que mantém a vontade vinculada e torna difícil, se não impossível, o reconhecimento da situação. O ser humano está completamente satisfeito com isso, vive seus objetivos terrenos, não sente compulsão nem falta de liberdade, não se sente inspirado pelo sentimento de ter de se rebelar contra o poder que o força, pois isso o deixa totalmente livre na vida terrena, cumpre seus desejos terrenos e assim o coloca em um estado de conteúdo que não faz com que pareça valer a pena lutar por isso. Assim, a vontade está vinculada, o adversário tomou completamente posse dela.... E, portanto, a batalha por tais almas é extraordinariamente difícil. Pois a vontade do ser humano tem que se voltar para Deus, só então pode ajudar a ser-lhe enviado por Deus. E o ser humano deseja sempre o que é óbvio e desejável para ele.... o que ele pode apreender.... Mas a negação de Deus é algo puramente espiritual e só pode ser sentida quando os bens terrenos não são mais procurados. Mas esta última só pode ser alcançada de tal forma que o poder do adversário seja visivelmente abalado nas pessoas.... Assim, a matéria, a posse, está provada ao ser humano como destruível.... que ele reconhece que o que o seu coração anseia pode cair em destruição se isso agradar a um poder superior. Assim, um poder superior deve ser provado a ele, um poder que se opõe ao seu desejo.... um poder que pode destruir o que ele construiu. E ele deve querer subordinar-se a esse poder superior a partir da consciência de que é o verdadeiro objetivo que foi estabelecido para o ser humano desde o início. Só então o ser humano começará a escapar ao poder do adversário, e então a ajuda virá até ele de cima....
Amém
Vertaler