De onbewuste toestand van vooringenomenheid tegen al het bovennatuurlijke is vaak de oorzaak van blind door het aardse leven gaan. Want begrijpelijkerwijs kan steeds pas een zekere kennis de weg verlichten. Maar deze kennis moet eerst weer door onderzoek verkregen worden. Maar alles wat buiten de aarde ligt, moet weer met gebruikmaking van deze krachten, die bovennatuurlijk genoemd worden, onderzocht worden. Deze krachten mogen dus niet uitgeschakeld worden, maar het werkzaam zijn van zulke krachten moet erkend worden.
De verbinding met zulke krachten moet nagestreefd worden om in het aardse leven helderziend te worden. En dat vereist een zekere toewijding. Maar het vereist tevens ook de wil van de mens om zich met het geestelijke te verbinden. Want dit streven heeft niets gemeen met het willen hebben van aards bezit. Degene, die bovennatuurlijke dingen probeert te doorgronden, zal geen aards voordeel verwachten of op het oog hebben, maar enkel en alleen aan zijn ziel denken. Hij zal zichzelf bovendien aan deze krachten toevertrouwen en daardoor erkennen, dat deze wetend zijn en dus elke lering van hen aan willen nemen. Hij zal de superioriteit van deze krachten opmerken en zichzelf aan hen onderwerpen. En nu kunnen de krachten in het hiernamaals hun gehele invloed op een zo’n bereidwillig mensenkind uitoefenen.
Een zich zo aan deze krachten overgevend mensenkind moet dus in geestelijk opzicht ver in het voordeel zijn. Want hij vertoeft in zekere zin aan de bron van alle kennis. En ofschoon veel hem ook nog onverklaarbaar lijkt, laat hij toch al het bovennatuurlijke gelden en hij heeft het diepste begrip voor geestelijke waarheden.
Maar al te vaak vermengen de verkeerde en de goede opvattingen over het bovennatuurlijke zich. En dat is er de oorzaak van, dat alleen daar, waar men de wil heeft om datgene wat juist is te laten gelden, het juiste begrip te vinden is. Daar is de wil om de waarheid te vinden aanwezig en overeenkomstig daarmee is ook de geest in de mens werkzaam. En als deze geest hem nu wijst op hetgeen buiten het aardse bestaat, dan herkent de mens ook zulke aanwijzingen als waarheid en begrijpt nu ook veel eerder het werkzaam zijn van geestelijke krachten in het hiernamaals. En nu lijkt het niet meer bovennatuurlijk voor hem, maar natuurlijk.
Pas nu is het bovennatuurlijke voor hem de verklaring voor alles, wat tot nog toe onbegrijpelijk was. En hij voelt het, dat hij pas nu in de waarheid staat, omdat hij zich aan deze krachten overgeeft. Pas nu lijkt alles hem zinvol en de toestand van vooringenomenheid tegen het bovennatuurlijke maakt plaats voor de toestand van de meest volkomen instemming hiermee. Hij heeft nu een grens overschreden, waarvan hij geloofde, dat hij niet gerechtigd was om te overschrijden of waarvan hij eenvoudigweg niet wilde toegeven dat het bestond.
Hij is dus naar een ander rijk, dat zijn denkvermogen tot nog toe niet wilde bevatten, gegaan. Hij zwerft nu in alle richtingen door dit rijk. Hij gaat steeds weer naar nieuwe gebieden, die vreemd voor hem zijn en waarvan de bestudering hem bekoort. En dit laat hem vrolijk worden in zijn aardse leven. Want nu pas is de zin van het aardse leven begrijpelijk voor hem. Pas nu kent hij zijn opdracht en dit alles geeft hem een verhoogde levenslust, omdat het bovennatuurlijke nu niet meer gescheiden is van wat zijn gevoel begrijpt.
Pas de geestelijke verbondenheid met het leven buiten de aarde, het erkennen ervan, laat de mensen zich bewust verdiepen in de meest veelvoudige vraagstukken, terwijl van tevoren al deze vraagstukken onopgemerkt bleven of als onoplosbaar afgedaan werden, als ze echt in het hart van de mens opdoken, maar de mens meestal helemaal niet beroert, want hij verspilt zijn gedachten niet aan hetgeen hem onbelangrijk lijkt. En degene, die vooringenomen is tegen dat, wat voor hem niet tastbaar of zichtbaar is, zal daarom totaal niet onder de indruk zijn en onwetend blijven. Hij verspert voor zichzelf de weg tot elk besef, want het laatste is zonder geestelijke kracht niet te vinden.
Maar geestelijke kracht is iets, wat voor de mensen onzichtbaar en ongrijpbaar is. Geestelijke kracht is onafhankelijk van de aarde en haar wetten. Geestelijke kracht is met de zintuigen van de mens niet op te merken, maar altijd door het hart in ontvangst te nemen. Ze is dus nooit door peinzen te doorgronden. Ze is bovennatuurlijk. Ze behoort tot dat rijk, dat eindeloos is, dat meer is dan de aarde. De geestelijke kracht is de levensstroom, die alles wat bestaat, doorstroomt. Die van God uitgaat en naar alles, wat de schepping van God is, geleid wordt. En de aarde is slechts een deeltje van de totale schepping. Het moet dus begrijpelijk voor de mensen zijn, dat deze aarde geen doel en eindbestemming tegelijk kan zijn. Dat het doel van de wezens die de aarde bewonen veeleer een andere wereld moet zijn. Een wereld, die hun zinnen nog niet kunnen bevatten, die dus bovennatuurlijk is.
Amen
VertalerLo stato inconsapevole dell’essere prevenuto contro tutto l’ultrasensoriale è sovente la causa di un camminare cieco attraverso la vita terrena, perchè solo una certa conoscenza può comprensibilmente illuminare la via, ma questa conoscenza può di nuovo essere conquistata solo attraverso la ricerca, ma tutto ciò che si trova al di fuori della terra può di nuovo essere indagato solo con l’avvalersi di quelle Forze che vengono chiamate ultrasensoriali, quindi non devono essere escluse, ma l’agire di tali Forze dev’essere riconosciuto. Si deve coscientemente aspirare al collegamento con loro per diventare chiaroveggente per la vita terrena. E questo richiede una certa dedizione, ma richiede contemporaneamente anche la volontà dell’uomo, di collegarsi con lo spirituale, perché questo aspirare non ha nulla in comune con il voler possedere del terreno. Colui che cerca di sondare delle cose ultrasensoriali, non ha per scopo o non si aspetterà dei vantaggi terreni, ma pensa unicamente alla sua anima; inoltre affiderà sé stesso a quelle Forze e riconoscerà che queste sono sapienti, e vorrà accettare ogni loro insegnamento. Sentirà la superiorità di queste Forze e lui stesso vi si subordinerà, ed ora le Forze dell’aldilà possono anche esercitare tutta la loro influenza su un figlio terreno così volenteroso. Un uomo che si affida a queste Forze deve quindi essere in vantaggio nel rapporto spirituale, perché si trova in certo qual modo alla Fonte di ogni sapere, ed anche se delle cose gli sembrano ancora inspiegabili, lascia comunque valere tutto l’ultrasensoriale ed ha la più profonda comprensione per le Verità spirituali. Solo troppo sovente si mescolano dei concetti falsi e giusti dell’ultrasensoriale, e questa è la causa che si trova la giusta comprensione solamente là, dove c’è la volontà di lasciar valere ciò che è giusto. Là c’è la volontà per la Verità e rispettivamente anche attivo lo spirito nell’uomo, e se ora questo spirito gli indica ciò che si trova al di fuori di ciò che è legato alla Terra, allora anche l’uomo riconosce tali indicazioni come Verità e comprende ora molto prima anche l’agire delle Forze spirituali dell’aldilà, ed ora non gli sembra più ultranaturale, ma naturale. Adesso l’ultrasensoriale gli è solo la spiegazione per tutto ciò che finora era inafferrabile, e sente che solo ora si trova nella Verità, dato che si affida a quelle Forze. Solo ora tutto gli appare sensato e lo stato dell’essere prevenuto contro l’ultrasensoriale fa posto allo stato della pienissima affermazione di ciò. Ora ha oltrepassato un confine, che non si credeva autorizzato a sorpassare oppure che non voleva ammettere come esistente. Ora passa attraverso questo Regno in tutte le direzioni, incontra nuovamente sempre nuove regioni che gli sono estranee e la loro esplorazione lo stimola e gli rende lieta la vita terrena. Perché solo ora comprende anche il senso della vita terrena, solo ora conosce il suo compito, e tutto questo gli fornisce una accresciuta gioia di vivere, perché ora l’ultrasensoriale non è più separato da ciò che afferrano i suoi sensi. Solo riconoscere il collegamento spirituale con la vita al di fuori della Terra, fa in modo che l’uomo si immerga coscientemente nei problemi più molteplici, mentre prima tutti questi problemi rimanevano non sollevati oppure venivano messi da parte come non risolti, se realmente sorgevano nel cuore dell’uomo, ma non toccano persino quasi mai l’uomo, perché lui non spreca i suoi pensieri su fenomeni per lui non importanti. E così rimarrà totalmente non impressionato o ignaro, colui che è prevenuto contro tutto ciò che per lui è inafferrabile o invisibile. Lui stesso si sbarra la via per ogni conoscenza, perché quest’ultima non la si trova senza la Forza spirituale. Ma questa è per l’uomo qualcosa di invisibile ed inafferrabile, la Forza spirituale è indipendente dalla Terra e le sue leggi, la Forza spirituale è impercettibile con i sensi dell’uomo, ma sempre accoglibile con il cuore. Non la si può perciò mai sondare con i sensi, è ultrasensoriale. Fa parte di quel Regno che è infinito, che è più della Terra. La Forza spirituale è la corrente di Vita che fluisce attraverso tutto ciò che è, che procede da Dio e viene guidata a tutto ciò che è la Creazione di Dio. E la Terra è solo una particella dell’intera Creazione; con ciò dev’essere comprensibile per l’uomo, che questa Terra non può essere contemporaneamente scopo e meta, che la meta della Terra dev’essere per gli esseri che vi dimorano piuttosto un altro mondo, un mondo, che i suoi sensi non possono ancora afferrare, che è quindi ultrasensoriale.
Amen
Vertaler