Onscheidbaar is de Schepper van hemel en aarde verbonden met al Zijn schepselen. Zonder het doen toekomen van Zijn kracht is niets levensvatbaar en dus moet deze kracht aan elk scheppingswerk worden gegeven om het te behouden. Zo staan alle wezens in voortdurende verbinding met het hoogste Wezen en kan derhalve het wezen toch een niet-door-God-gewilde weg gaan, zonder echter zich helemaal van zijn Schepper en Maker te kunnen scheiden. Het zal altijd een beroep moeten doen op Diens verschaffen van kracht, ofschoon het zich in de verblindheid van zijn denken, in het laatste stadium van zijn ontwikkeling, onafhankelijk waant van elke boven hem staande macht. Het niet willen erkennen van een macht schakelt het aanwezig zijn van zo’n macht niet uit.
Als dus het wezen zich wil scheiden van zijn Schepper, gebeurt dit alleen in zijn eigen denken, doordat het zijn wil bewust afkeert van de goddelijke Wil, maar nooit kan het zich door zulk denken losmaken van zijn Schepper, want dit zou hetzelfde betekenen als “niet-zijn”. Een scheiden is bijgevolg niet mogelijk en het zich bewust van God afkeren heeft alleen tot gevolg, dat dit wezen niet naar de vrijwording van zijn geest streeft, maar dat het verkiest om in onverloste toestand te blijven, dus dat het zich als het ware terugplaatst in de gekluisterde vorm, die het al had overwonnen en het zo de kloof tussen de Schepper en zichzelf eindeloos vergroot, in plaats van die te verkleinen. En deze teruggang is hetzelfde als een eeuwige verdoeming, want voor het wezen zijn het eindeloze tijden in onuitsprekelijke kwelling. Er bestaat geen niet-zijn, alleen een onverlost-zijn. De weg naar de verlossing is voor ieder wezen begaanbaar en er wordt hem alle mogelijke hulp verleend. Alleen moet de vereniging met God worden nagestreefd, maar niet de verwijdering van God. God trekt de wezens tot Zich omhoog in Zijn oneindige Liefde, indien ze maar de ogen opslaan naar Hem. Maar als Hij weerstand vindt in de wil van de mens en Zijn Liefde wordt niet aangenomen, dan houdt ook het geven van genade op, maar de krachttoevoer uit God wordt hem net als voorheen verleend, zolang de weg over de aarde nog niet is afgelegd.
Pas in het hiernamaals zal het wezen, dat weerstand bood, het gebrek aan goddelijke kracht gaan merken. Het is dan in zekere zin aan zichzelf overgelaten. Het heeft ook dan nog de mogelijkheid de kloof te overbruggen, echter ligt ook het gevaar voor de hand, in eindeloze diepten omlaag te storten, als de verstoktheid zo groot is, dat het ook dan nog elke hulp afwijst. En dan is de weg naar omlaag ingeslagen, die weer in gevangenschap eindigt, dat het wezen weer wordt ingelijfd in de vaste vorm en de gang van zijn positieve ontwikkeling weer eeuwigheden moet doormaken, tot eindelijk de scheiding van het schepsel van de eeuwige Schepper is overwonnen.
Amen
VertalerLe Créateur du Ciel et de la Terre est éternellement uni avec toutes Ses créatures, rien n’est capable de vivre sans l'apport de Sa Force et donc cette Force doit être transmise à chaque Œuvre de Création pour la maintenir. Ainsi toutes les entités sont en constante union avec l'Entité la plus sublime et donc l'être ne peut parcourir une voie non voulue par Dieu, sans cependant pouvoir se séparer totalement de son Créateur et Parent. Il devra toujours profiter de Son apport de Force bien que, dans l'éblouissement de sa pensée dans le dernier stade de son développent, il se croit indépendant de tout Pouvoir qui est au-dessus de lui. Ne pas vouloir reconnaître un Pouvoir n'exclut pas l'Existence d'un tel Pouvoir. Si donc l'être veut se séparer de son Créateur, cela se produit seulement dans sa pensée lorsqu’il détourne consciemment sa volonté de la Volonté divine, mais il ne peut jamais se séparer complétement de son Créateur par de telles pensées, parce que cela équivaudrait à ne « pas-être ». Donc une séparation est impossible et un détournement conscient de Dieu a seulement pour conséquence que cet être ne tend pas à la libération de l'esprit, mais s'arrête dans l'état non racheté, donc reste dans la forme liée qui avait déjà été dépassé, et le fossé entre le Créateur et lui s'agrandit jusqu'à l'infini au lieu de diminuer. Et cette rétrogradation équivaut à une damnation éternelle, parce que pour l'être les temps d'indicible tourment sont infinis. Il n'existe pas de non-être, seulement un être non-racheté. La Libération est atteignable pour chaque être et il est concédé à chacun toute l’Aide concevable. Il doit seulement tendre à l'unification avec Dieu, mais pas à l'éloignement de Dieu, car Dieu n'attire à Lui les êtres dans Son infini Amour que lorsqu’ils regardent vers Lui. Mais s'Il trouve une résistance dans la volonté de l'homme et que Son Amour n’est pas accepté, l'apport de Grâce cesse ; cependant l'apport de Force est concédé de la part de Dieu comme auparavant, pour que la voie terrestre ne soit pas parcourue de nouveau. Mais dans l'au-delà l'être qui offre résistance, viendra à sentir le manque de la Force divine, alors dans une certaine mesure il sera laissé à lui-même. Même alors il a encore la possibilité de dépasser le fossé, mais il a aussi le danger de tomber dans l'abîme infini, si l'obstination est si grande que même alors il refuse toute Aide. Alors il devra entreprendre une voie vers le bas qui se termine de nouveau dans la captivité, l'être sera de nouveau incorporé dans la forme solide et devra reparcourir le chemin de son développent vers le Haut de nouveau au travers de l'Éternité tant que la séparation de la créature avec son éternel Créateur n’est pas dépassée.
Amen
Vertaler