Laat dit jullie bijzonder op het hart gedrukt zijn, dat alleen die ziel, die zich in het aardse leven bewust naar de eeuwige Godheid toekeerde, in lichte sferen kan binnengaan. Want een verblijf in het licht vereist een staat, die weer alleen maar te bereiken is met de hulp van God en dus gelovig aan Hem gevraagd moet worden.
Maar een mens zonder geloof is ook niet in staat om zich kracht toe te eigenen om dezelfde staat van rijpheid te bereiken, want een duistere toestand van de ziel maakt een verblijf in het licht onmogelijk. Zo’n ziel kan zich alleen maar in de omgeving ophouden, die aan haar toestand van rijpheid aangepast is, ofschoon ze ook onnoemelijk onder de duisternis lijdt.
Door de genade van God, door gebed of het liefdevol gedenken van de mensen en hulp van hogere geestelijke wezens komt de ziel toch op bepaalde momenten in de nabijheid van een lichtstraal om haar wil te prikkelen en het verlangen op te wekken om in een lichtvolle omgeving te komen. En elke lichtstraal heeft één of andere oorzaak en aan hem liggen altijd geestelijke werken van liefde ten grondslag. Dit moet dus bijgevolg een weldadig effect op de zielen in de duisternis hebben.
Onverbeterlijke, dat wil zeggen volledig onwillige zielen ontvluchten zo’n straal, maar de zielen, die hun duisternis als bedrukkend ervaren, zijn eindeloos dankbaar voor een dergelijke schenking en spannen zich in om in voortdurende verbinding te blijven met de wezens, die hen willen helpen, ofschoon ze hun macht nog niet herkend hebben. De meest uiteenlopende onderrichtingen worden de zielen nu toegestuurd en steeds worden ze erop gewezen om overal een hulpvaardige hand te bieden, waar een ziel in erge nood verkeert. Daardoor ontstaat er dan spoedig een soort gemeenschap onder hen, waar allen elkaar willen dienen en voor elkaar het lot lichter willen maken. En dit streven is het begin van het opwaarts gaan.
Zodra een ziel eenmaal herkend heeft, hoe onnoemelijk die zielen, die op aarde niet volgens de wil van God geleefd hebben, lijden, is ze ook tot hulp bereid en probeert het verzuimde ijverig via het wezen, wiens lot eveneens een aan zichzelf te wijten duisternis is, in te halen.
Maar waar geen gebed op aarde verlichting geeft, is het strijden onnoemlijke zwaar. Wat ze op aarde aan werken van liefde verzuimden, ontberen ze nu dus smartelijk, en daarom worden jullie mensen steeds weer aangespoord: Help hen door jullie gebed in de strijd om licht. Geef hun door jullie liefde kracht te streven naar licht, en heb medelijden met hen, opdat een lichtstraal hen verlicht en hen de weg naar boven wijst.
Amen
VertalerVi sia messo particolarmente a cuore che nelle sfere luminose può entrare solo l’anima che si è rivolta coscientemente all’eterna Divinità., perché dimorare nella Luce esige una condizione, che nuovamente è raggiungibile solo con l’Aiuto di Dio e quindi dev’essere richiesta nella fede in Lui. Ma un uomo senza fede non è nemmeno in grado di appropriarsi la Forza per raggiungere lo stesso stato di maturità, perché uno stato oscuro dell’anima rende impossibile un dimorare nella Luce. Una tale anima può sostare soltanto nell’ambiente, che è adeguato al suo stato immaturo, benché soffra anche indicibilmente sotto l’oscurità. Attraverso la Grazia di Dio, attraverso la preghiera o pensieri amorevoli degli uomini e l’Aiuto di esseri spirituali superiori, l’anima giunge comunque a volte vicino ad un raggio di Luce, per stimolare la sua volontà e risvegliare il desiderio di arrivare in un ambiente più luminoso, e qui è sempre alla base l’agire spirituale d’amore, deve quindi avere un benefico affetto sulle anime dell’oscurità. Delle anime incorreggibili, cioè totalmente di malavoglia, fuggono un tale raggio, ma le anime che percepiscono opprimente la loro oscurità, sono infinitamente grate per un tale apporto e si sforzano a rimanere in costante collegamento con gli esseri che le vogliono aiutare, anche se non hanno ancora riconosciuto il loro potere. Alle anime giungono gli insegnamenti più molteplici, ed a loro viene sempre indicato di mettere mano d’aiuto dove un’anima è in grave miseria. Da ciò sorge presto fra loro una comunità, tutte vogliono servire reciprocamente e facilitarsi la sorte, e questo tendere è l’inizio per la risalita. Appena un’anima ha una volta riconosciuto quanto indicibilmente soffrono le anime che non hanno vissuto sulla Terra secondo la Volontà di Dio, è anche pronta ad aiutare e cerca con fervore di recuperare ciò che ha mancato di fare sugli esseri, la cui sorte è pure una oscurità causata per la loro propria colpa. Ma la lotta è immensamente difficile, dove nessuna preghiera sulla Terra procura un sollievo. Quello che hanno mancato di fare sulla Terra in opere d’amore, manca loro ora dolorosamente, e perciò a voi uomini và sempre di nuovo l’Ammonimento: Aiutate loro attraverso la vostra preghiera nella lotta per la Luce, date loro Forza attraverso il vostro amore per tendere alla Luce, e rivolgete loro la vostra compassione, affinché splenda anche a loro un raggio di Luce ed indichi loro la via verso l’Alto.
Amen
Vertaler