• Terug

Kwelling van de naakte zielen – Plechtigheden op aarde

Tijdens het uur van de dood verkeert de ziel in uiterste nood als ze de nutteloosheid van haar leven beseft. En dit uur is voor haar dan een vreselijke strijd. Ze gaat in een deerniswekkende toestand arm en verlaten door de poort van de eeuwigheid, omdat ze aan haar verzuimde leven denkt en zich niet van schuld vrij kan spreken. En in deze nood is het vaak smartelijk, wat zich aan het geestelijke oog van zulke zielen aanbiedt, als ze op aarde buitengewoon geëerd en gevierd werden en deze vieringen toch in geen enkel verband gebracht kunnen worden met het buitengewoon ellendige bestaan in het hiernamaals. Alle pracht en praal op aarde is voor deze ziel een onnoemelijke smart, want ze was in zekere zin de reden van haar wereldse streven en dus van haar huidige toestand.

En nu gaat deze ziel naakt en in uiterste gebrekkigheid voort en alle vieringen op aarde, die om harentwil plaatsvinden, kunnen haar niet de minste verlichting geven. Ze vervullen de ziel slechts met woede en de zelfverwijten zijn zo vreselijk, dat ze in een martelende toestand ronddoolt. Alleen een in liefde haar achternagezonden gedachte is in staat haar verlichting te brengen en zo heeft de ziel alleen maar verlichting te verwachten, als ze mensen op aarde achterliet, die in ware liefde met haar verbonden waren.

Elk liefdeswerk, hoe klein dan ook, dat ze eens op aarde deed, is, nu ze naakt is, een weldaad voor haar. En als een mens op aarde in liefde aan haar denkt, geeft dit haar kracht en ze zoekt in haar eenzaamheid een weg, die haar redding uit haar vreselijke toestand kan brengen. Maar hoe armer haar aardse leven aan liefdeswerken was, des te moeilijker zal ze de weg naar het licht kunnen vinden.

Amen

Qualen der nackten Seelen.... Feierlichkeiten auf Erden....

In der Stunde des Todes ist die Seele in äußerster Bedrängnis, so sie den Leerlauf ihres Lebens erkennt, und es ist diese Stunde dann für sie ein entsetzlicher Kampf. Sie geht durch das Tor der Ewigkeit arm und verlassen, in einem Zustand, der erbarmungswürdig ist, weil sie ihres verfehlten Lebens gedenkt und sich von Schuld nicht freisprechen kann. Und in dieser Not ist es oft schmerzlich, was sich dem geistigen Auge solcher Seelen bietet, so sie auf Erden ungewöhnlich geehrt und gefeiert werden und doch diese Feierlichkeiten in keinerlei Zusammenhang gebracht werden können mit dem überaus elenden Dasein im Jenseits. Aller Prunk auf Erden ist dieser Seele ein unsäglicher Schmerz, war er doch gewissermaßen Anlaß zu ihrem weltlichen Streben und also zu ihrer jetzigen Lage. Und es geht nun diese Seele in Nacktheit und äußerster Dürftigkeit einher, und alle Feierlichkeiten auf der Erde, die ihretwillen stattfinden, können ihr nicht die geringste Erleichterung geben.... Sie erfüllen die Seele nur mit Zorn, und die Selbstvorwürfe sind so entsetzlich, daß sie in qualvollem Zustand umherirrt. Nur ein in Liebe ihr nachgesandter Gedanke vermag ihr Linderung zu bringen, und so hat die Seele nur Erleichterung zu erhoffen, so sie Menschen auf der Erde zurückläßt, die in wahrer Liebe mit ihr verbunden waren. Jedes noch so kleinste Liebeswerk, das sie einst auf Erden tat, ist eine Wohltat für sie, nun sie in aller Nacktheit sich befindet, und so ein Mensch auf Erden ihrer liebend gedenkt, gibt ihr dies Kraft, und sie sucht in ihrer Verlassenheit einen Weg, der ihr Abhilfe ihrer entsetzlichen Lage bringen kann. Je leerer aber ihr Erdenleben war an Liebeswerken, desto schwerer wird sie den Weg finden zum Licht....

Amen