Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Materialisten – Godsbegrip – Eigen wil

Waar de mens het meest tegen in opstand komt, is het erkennen van een macht, die hij niet ziet of op de één of andere manier merkbaar waarneemt. De mens, zoals hij zelf nog in de materie staat, is nog zo stoffelijk, dat voor hem alleen maar te begrijpen valt, wat hij kan zien of waarvan diens aanwezigheid zich op één of andere manier laat bewijzen. Hij wijst echter al het andere net zo lang als ongeloofwaardig af, als de materie hem gevangenhoudt. Pas vanaf het moment, waar deze materie voor de mens aan waarde begint te verliezen, is het godsbegrip begrijpelijk voor hem geworden. Hij begint nu toch in een wezen, een macht te geloven, zonder de aanwezigheid te kunnen bewijzen.

Hij zal echter niet eerder tot het volle besef komen, dan totdat hij zelf in contact is gekomen met de eeuwige Godheid. Al is het ook onbewust. Al de overweging, dat het hele heelal door een hoger wezen geleid moet worden, geeft aanleiding tot vaker nadenken. En de mens houdt zich in de geest met het hoogste Wezen bezig en hij begint in alle werken van de schepping de Bestuurder van het heelal te herkennen. Hij heeft van nu af aan veel meer interesse voor alles, wat op de goddelijke Schepper wijst, dan voor de materie, die hem alleen nog maar hinderlijk lijkt en daarom meer dan ooit door hem gemeden, dat wil zeggen, bestreden wordt.

Het laat zich nu ook begrijpen hoe weinig succesrijk er met een materialist over geestelijke dingen gesproken kan worden, omdat hem juist alles, wat door hem niet met de handen te grijpen of te voelen is, twijfelachtig of ongeloofwaardig voorkomt. En al het desbetreffend gepraat is zo lang tevergeefs, totdat de materie hem niet meer bekoort of totdat hij door smartelijke gebeurtenissen gewezen wordt op het werkzaam zijn van de eeuwige Godheid.

Het gebrek aan geestelijke kennis is vaak niet zo nadelig voor zo’n mens, want hij zou het zonder meer afwijzen of het als hersenschimmen van een fantast beschouwen. En daarom zou zo’n mens in zijn onwetendheid gelaten moeten blijven, totdat hij er zelf een verlangen naar heeft en hij dit uit door nadenkend te zijn en een bereidwillig losmaken van al het wereldse, verbonden met een gestadig toenemend verlangen naar geestelijke waarheden.

Zo’n mens kan veel dieper in geestelijk gebied binnendringen, wanneer zo’n verandering zich innerlijk voltrokken heeft. Echter moet deze verandering uit vrije wil plaatsgevonden hebben. Er mag geen enkele beïnvloeding van menselijke zijde aan vooraf zijn gegaan, want juist zulke voormalige godloochenaars zijn buitengewoon actief via de gedachten. En als ze zich eerst eenmaal enigszins met dit vraagstuk van de goddelijkheid bezighouden, komen ze door de beïnvloeding via de gedachten door de geestelijke hulpkrachten zeker op de goede weg, terwijl een beïnvloeding van menselijke zijde hun wil om af te wijzen alleen maar zou versterken en het doel dus moeilijker bereikt wordt.

Het is echter niet nadelig om het denken van zulke mensen naar gebieden te leiden, die tot nog toe vreemd voor hen waren, opdat hun de gelegenheid geboden wordt zelf een besluit te nemen. Maar de vrije wil moet al het overige doen._>Amen

Vertaler
Vertaald door: Peter Schelling

Materialisten.... Gottbegriff.... Eigener Wille....

Wogegen der Mensch sich am meisten auflehnt, ist das Anerkennen einer Macht, die er nicht sieht oder irgendwie fühlbar wahrnimmt. Es ist der Mensch als noch selbst in der Materie stehend noch so weit materiell, daß ihm nur das Begriff ist, was er zu sehen vermag oder dessen Vorhandensein sich irgendwie beweisen läßt. Alles andere jedoch weist er als unglaubwürdig ab so lange, wie ihn die Materie gefangenhält. Erst mit dem Moment, wo diese an Wert zu verlieren beginnt für den Menschen, ist ihm der Gottbegriff verständlich geworden, er beginnt nun doch an ein Wesen, eine Macht, zu glauben, ohne das Vorhandensein beweisen zu können. Er wird jedoch nicht eher zur vollen Erkenntnis kommen, bis er selbst Fühlung genommen hat zur ewigen Gottheit, wenn auch unbewußt. Schon das Erwägen dessen, daß von einem höheren Wesen das ganze Weltall gelenkt werden muß, gibt Anlaß zum öfteren Nachdenken, und es beschäftigt sich der Mensch im Geist mit der höchsten Wesenheit, und er beginnt, in allen Werken der Schöpfung den Lenker des Weltalls zu erkennen.... Er hat von nun an weit mehr Interesse für alles, was auf den göttlichen Schöpfer hinweist, als für die Materie, die ihm selbst nur noch hinderlich erscheint und daher von ihm mehr denn je gemieden, d.h. bekämpft wird. Es läßt sich nun auch verstehen, wie wenig erfolgreich einem Materialisten gegenüber von geistigen Dingen gesprochen werden kann, weil ihm eben alles frag- und unglaubwürdig erscheint, was von ihm nicht mit Händen zu greifen oder zu spüren ist.... Und alle diesbez. Reden sind vergeblich so lange, bis die Materie ihn nicht mehr reizt oder er durch leidvolle Geschehen augenscheinlich hingewiesen wird auf das Wirken der ewigen Gottheit. Der Mangel an geistigen Kenntnissen ist oft nicht so nachteilig für einen solchen Menschen, denn er würde sie glattweg verneinen oder als Hirngespinste eines Phantasten betrachten, und darum sollte ein solcher Mensch in seiner Unkenntnis belassen bleiben, bis er selbst Verlangen danach hat und dies äußert durch nachdenkliches Wesen und bereitwilliges Lösen von allem Weltlichen.... verbunden mit stetig wachsendem Verlangen nach geistigen Wahrheiten. Es kann ein solcher Mensch weit tiefer eindringen in geistiges Gebiet, so sich eine solche Umwandlung in seinem Inneren vollzogen hat, jedoch muß diese Umwandlung aus freiem Willen stattgefunden haben, es darf keinerlei Beeinflussung menschlicherseits vorliegen, denn es sind gerade solche anfängliche Gottesleugner außergewöhnlich gedanklich rege, und so sie sich überhaupt erst einmal befassen mit diesem Problem der Göttlichkeit, kommen sie durch die gedankliche Beeinflussung der geistigen Hilfskräfte sicher auf den rechten Weg, während ein Beeinflussen menschlicherseits ihren Ablehnungswillen nur verstärken würde und also das Ziel schwerer erreicht wird. Jedoch ist es nicht von Nachteil, das Denken solcher Menschen hinzulenken auf Gebiete, die ihnen bisher fremd waren, auf daß ihnen Gelegenheit geboten wird, sich selbst zu entscheiden.... doch der freie Wille soll alles übrige tun....

Amen

Vertaler
This is an original publication by Bertha Dudde