Zoals op aarde zich een voortdurende verandering van alle vormen voltrekt, zoals niets voortdurend in dezelfde vorm blijft, zo moet ook al het zich in de vorm bergend geestelijke een zelfde verandering ondergaan, wat weliswaar niet zichtbaar voor het menselijke oog gebeurt, maar in de geestelijke wereld duidelijk herkenbaar is. De geestelijke wezens nemen heel spoedig waar, wanneer een dergelijke geestelijke opwaartse verandering optreedt en ze benutten elke mogelijkheid om deze opwaartse ontwikkeling te steunen, doordat ze zich liefdevol ontfermen over de opwaarts strevende wezens.
Het is weer alleen zo te verklaren, dat alle geestdragers op aarde, dat wil zeggen alle materie en alle levende wezens, steeds dan een geestelijke vooruitgang te boeken hebben, wanneer ze zich geestelijk door hogere geestelijke krachten laten beïnvloeden, want er werkt dan een verenigde, en dus versterkte geestelijke kracht en heeft als zodanig een daarmee overeenstemmend groter succes te boeken. Waar steeds een geestdrager gunstig beïnvloed wordt, moet hij naar boven streven. En al het opwaarts strevende verenigt zich in zekere zin weer en draagt aan de vergroting van de geestelijke kracht bij.
Een zo gevormde vergrote substantie moet begrijpelijkerwijs ook een qua uiterlijk aan haar aangepaste vorm hebben, om welke reden dus elke verandering van de geest ook de verandering van de uiterlijke vorm vereist. En zo is in zekere zin aan alle scheppingswerken duidelijk herkenbaar in welke mate de geestelijke substantie in de scheppingswerken zit. Want hoe meer ontwikkeld de ziel, dat wil zeggen al het geestelijke in haar is, des te groter en volmaakter zal ook de uiterlijke vorm zijn.
Het is dan nu voor de mensen ook begrijpelijk, waarom het lichaam, dat wil zeggen het vleselijke lijf van de mens, vele gelijkenissen vertoont met de al tamelijk ontwikkelde dierenlichamen, want de ziel is bij deze laatsten al zo ver gevormd, dat ze alleen nog maar de vereniging met de haar ontbrekende substanties nodig heeft om volledig aan de eisen te kunnen voldoen, die aan haar gesteld worden om aanspraak te kunnen maken op de belichaming als mens, om welke reden ook de uiterlijke vorm van de mens in zekere zin alles verenigt, wat aan elke vorm, welke hij tot nog toe doorlopen heeft, ontnomen is.
Het is de mensen op aarde niet gegeven om dat te begrijpen, want het zijn talloze wezens of zielendeeltjes, die zich gedurende het verblijf op aarde tot één geheel gevormd hebben. Maar de mens bezit niet de bekwaamheid om verstandsmatig alle stadia van zijn wording te kunnen doordenken. En ook niet het begripsvermogen voor de veelzijdigheid en vormingsbekwaamheid van een menselijke ziel. Hij zal zich bij een goede wil wel laten overtuigen, dat de ziel door eindeloze omvorming tot menselijke vorm gekomen is, maar zal dit geestelijke wonder in zijn volledige grootte en verhevenheid nooit kunnen begrijpen, zolang hij op de aarde verblijft.
Amen
VertalerCome si svolge sulla Terra una costante trasformazione di ogni forma, come nulla rimane duraturamente nella stessa formazione, così anche tutto lo spirituale che si cela nella forma, deve sperimentare una stessa trasformazione, che non si svolge bensì visibilmente all’occhio umano, ma è chiaramente riconoscibile nel mondo spirituale. Gli esseri spirituali presto si accorgono, quando si svolge una determinata trasformazione spirituale verso l’Alto, ed utilizzano ogni occasione di promuovere questo sviluppo verso l’Alto, mentre si prendono cura dell’essere che aspira spiritualmente verso l’Alto. E’ nuovamente anche troppo comprensibile, che tutti i portatori dello spirituale sulla Terra, cioè ogni materia ed ogni essere vivente, hanno sempre da registrare un progresso spirituale, quando si lasciano influenzare dalla Forza spirituale superiore, perché allora agisce una Forza spirituale unita, quindi rafforzata e come tale ha da registrare rispettivamente maggior successo. Ovunque un portatore spirituale viene influenzato favorevolmente, deve tendere verso l’Alto, e tutto ciò che aspira verso l’Alto deve di nuovo unirsi e contribuisce così all’aumento della Forza spirituale. Una sostanza ingrandita in tal modo deve comprensibilmente anche avere una forma adeguata a lei esteriormente, per cui ogni trasformazione dello spirituale richiede anche la trasformazione della forma esteriore. E così in certo qual modo in tutte le Opere di Creazione è chiaramente riconoscibile, in quale dimensione la sostanza spirituale dimora in queste, perché anche la forma esteriore sarà rispettivamente più grande e più perfetta, più sviluppata è l’anima, cioè tutto lo spirituale in sé. Ora è comprensibile anche all’uomo, per cui il corpo, cioè il corpo carnale dell’uomo, ha da mostrare molte somiglianze con i corpi animali già abbastanza sviluppati, perché l’anima in questi ultimi è già formata fino al punto, da aver solo ancora bisogno dell’unificazione con le sostanze che le mancano, per poter corrispondere sufficientemente alle esigenze, che vengono pretese da lei per l’incorporazione come uomo, per cui anche la forma esteriore dell’uomo unisce in certo qual modo tutto ciò che è stato preso da ogni forma attraversata finora. Non è dato all’uomo sulla Terra di comprendere questo, perché ci sono innumerevoli entità o particelle animiche, che si sono formate in un tutto durante la dimora sulla Terra, ma l’uomo non possiede la facoltà di poter pensare intellettualmente tutte le stazioni del suo divenire, e non ha nemmeno la capacità di comprensione per la molteplicità e la facoltà di formazione di un’anima umana. Si lascerà ben convincere con buona volontà, che l’anima attraverso infinite trasformazione è giunta alla formazione umana, ma non può afferrare mai e poi mai questo Miracolo spirituale in tutta la sua grandezza e maestosità, finché dimora sulla Terra.
Amen
Vertaler