Het wezen van de Godheid is voor de mensen ondoorgrondelijk, zolang ze op aarde verblijven, want er verbergt zich een eindeloos wijze geest achter het godsbegrip. Een wezen dat voor de mens niet te bevatten is en toch weer in de nauwste verbinding met hem staat. Pas de toestand van volmaaktheid van de mens of diens ziel maakt een binnendringen in het grootste vraagstuk en diens oplossing mogelijk. Weliswaar ook dan nog niet op meest uitputtende wijze, maar voor een lichtwezen wordt dan het hoogste goddelijke wezen begrijpelijk onthuld.
Maar nooit is een mens op aarde in staat om dichterbij de oplossing van deze vraag te komen. Er is als het ware een grens getrokken, die in het aardse leven niet kan worden overschreden. En wanneer de mens de grootte van de Godheid begint te vermoeden, dan is dat slechts een spiegelbeeld van Hem, Die nooit in alle grootsheid en verhevenheid beseft kan worden. En dus zou alle streven naar de waarheid, die de goddelijke Schepper Zelf betreft, op aarde volledig nutteloos moeten zijn, omdat deze vraag nu eenmaal nooit volkomen opgelost kan worden. Echter zal de wil om de eeuwige Godheid te doorgronden de Vader in de hemel welgevallig zijn, omdat het een verlangen naar Hem vooropstelt en dus ook een erkennen van deze Godheid als Schepper van alle dingen en het begin van alle zijn.
Een volkomen onverschilligheid ten opzichte van deze vraag zal ook het geloof in de Godheid uitsluiten en zulke mensen zullen pas na ondenkbaar lange tijd, na eindeloos lang strijden en lijden in het hiernamaals, deze toestand van licht bereiken, maar op aarde zijn ze er nog ver van verwijderd om geestelijke vragen te stellen, en in het bijzonder de vraag over de goddelijkheid zal zich pas aan hem opdringen, wanneer een bepaalde graad van rijpheid bereikt is en de ziel zich vaker in geestelijke regionen verheft.
Maar zolang de materie de mens nog te zeer aankleeft, wordt de ziel in banden vastgehouden. Ze probeert noch opheldering te vinden over het hoogste Wezen, noch streeft ze er naar zich geestelijk met dit Wezen te verbinden. En daarom is de toestand van de ziel nog zeer troosteloos. Ze heeft haar oorsprong nog niet beseft en blijft dwalend en zonder licht, zolang ze de geestelijke brug niet betreedt, die haar in lichte regionen brengt.
Amen
VertalerDas Wesen der Gottheit ist unergründlich den Menschen, solange sie auf Erden weilen, denn es verbirgt Sich ein unendlich weiser Geist hinter dem Gottbegriff.... ein Wesen, Das dem Menschen unfaßlich ist und doch wieder zu ihm in engster Verbindung steht. Erst der Vollkommenheitszustand des Menschen oder dessen Seele ermöglicht ihr ein Eindringen in das größte Problem und dessen Lösung. Zwar auch dann noch nicht in erschöpfendster Weise, doch einem Lichtwesen dann erklärlich das erhabenste göttliche Wesen enthüllend. Niemals aber vermag der Mensch auf Erden der Lösung dieser Frage näherzukommen.... es ist gleichsam eine Grenze gesetzt, die im Erdenleben nicht überschritten werden kann, und wenn der Mensch die Größe der Gottheit zu ahnen beginnt, so ist das nur das Spiegelbild Dessen, Der nimmermehr erkannt werden kann in aller Größe und Erhabenheit. Und somit müßte alles Streben nach der Wahrheit, den göttlichen Schöpfer Selbst betreffend, auf Erden ein völlig nutzloses sein, da diese Frage eben nimmer restlos gelöst werden kann. Jedoch wird ein Ergründen-Wollen der ewigen Gottheit dem Vater im Himmel wohlgefällig sein, weil es ein Verlangen nach Ihm voraussetzt und somit auch ein Anerkennen dieser Gottheit als Schöpfer aller Dinge und Anfang alles Seins. Eine vollkommene Gleichgültigkeit dieser Frage gegenüber wird auch den Glauben an die Gottheit ausschließen, und solche Menschen werden erst in undenklich langer Zeit.... nach endlos langem Kämpfen und Leiden im Jenseits.... jenen Lichtzustand erreichen, doch auf Erden sind sie noch sehr weit davon entfernt, geistige Fragen zu stellen, und die Frage der Göttlichkeit im besonderen wird sich ihm erst aufdrängen, wenn ein bestimmter Reifegrad erreicht ist und die Seele des öfteren in geistige Regionen sich erhebt. Solange jedoch der Mensch der Materie noch zu sehr anhaftet, wird die Seele in Banden gehalten, sie sucht weder Aufklärung zu finden über das höchste Wesen, noch strebt sie es an, sich mit diesem Wesen geistig zu verbinden, und daher ist der Zustand der Seele noch ein sehr trostloser, sie hat ihren Ursprung noch nicht erkannt und bleibt irrend und lichtlos, solange sie die geistige Brücke nicht betritt, die sie in lichte Regionen weist....
Amen
Vertaler