• Terug

Werkzaamheid van de schepselen – Scheppingskracht – Vrije wil

Zie en begrijp dat alle schepselen zich aan de wil van God onderwerpen en probeer het dan helder te krijgen hoe een beetje eigen wil de mensen al in staat stelt om zich binnen de ordening van God te bewegen en anderzijds hoe veelzijdig hij door deze wil kan werken. Dat wil zeggen, dat een ruim werkveld voor hem ontsloten is op aarde. Hoe de mens altijd weer ertoe wordt uitverkoren het uiterlijk van de aarde naar zijn goeddunken vorm te geven. Hoe daartoe door God steeds de scheppingskracht wordt gegeven en deze door het juiste gebruik van zijn vrije wil op iedere manier tot ontplooiing komt. Hoe hij dus als het ware zelf scheppend bezig is, voor zover het overeenkomt met menselijke capaciteiten.

Overal moet weliswaar de toestemming van God de wil van de mensen om te scheppen begeleiden, maar God zal waar mogelijk de vrijheid van de wil in acht nemen. Daarom ontstaan ook werken die volstrekt niet de volledige instemming kunnen vinden, omdat ze tegen Zijn geboden in gaan of in strijd zijn met de goddelijke ordening. Of ook niet de instandhouding van het bestaande, maar meer de vernietiging daarvan dienen. Of waaraan een zekere zelfzucht of materieel winstbejag ten grondslag ligt. Waar de mens volledig kan beschikken over zijn wil en daardoor dus ver op het schepsel vooruit is, zou hij deze vrije wil wijs moeten benutten en met dit vrijheidsgeschenk zo omgaan dat hij van tevoren bij iedere handeling de Heer om Zijn zegen vraagt. Zijn denken en willen wordt daardoor juist geleid en hij loopt niet het gevaar in strijd te handelen met de goddelijke ordening.

Wat in de natuur voor de hand liggend is en bij alle schepselen steeds weer waargenomen kan worden, is de regelmaat van de werkzaamheid die aan ieder scheppingswerk eigen is. Laat de mens hetzelfde in acht nemen. Laat hij proberen zo goed mogelijk zichzelf en zijn scheppingsdrang vorm te geven, zodat hij zijn werkzaamheid niet zo versplintert dat die geen of slechts gering nut heeft voor de mensheid. De dienstbaarheid hiertegenover is steeds een factor die zeer gewaardeerd wordt, en steeds weer moet de mens erop gewezen worden, dat de liefde het grondbeginsel van alle aardse werkzaamheden moet zijn. Steeds zal dan ieder handelen uit vrije wil overeenstemmen met de wil van God. Hij heeft dan dit ene op het schepsel voor dat zijn ontwikkeling naar boven zijn eigen verdienste is, omdat hij zijn vrije wil gebruikt heeft voor de vooruitgang van zijn ziel. Aan alle schepselen is hun werkzaamheid op aarde voorgeschreven, en deze komen ze na omdat ze niet anders kunnen leven dan zoals het de wil van God is. Terwijl de mens in het leven op aarde zo eindeloos veel mogelijkheden heeft, die in verschillende bezigheden bestaan.

En het staat hem volledig vrij om naar de wil van de Heer te leven, zich aan Hem te onderwerpen of tegengesteld aan de goddelijke bepalingen bezig te zijn. Aan iedereen is het beoordelingsvermogen gegeven om de wil van de Heer te herkennen, want anders zou er niet van een werkelijke vrije wil gesproken kunnen worden. Alleen maar daar is de wil volkomen vrij waar de mens zowel van het ene als ook van het tegenovergestelde kennis heeft en nu naar eigen goeddunken kan doen en laten wat het wil. Hij zal ook nooit twijfelen over wat goed of slecht is en wat dus God welgevallig is of niet overeenstemt met Zijn wil. Hij, die steeds alleen maar ernaar streeft in alle liefde en tot zegen van zijn medemensen te werken en te scheppen, zal zich aan de Wil van God onderwerpen. Hem zal God met Zijn hulp bijstaan en het besef, de daadkracht en de wil om lief te hebben vergroten en versterken. Zo’n mens zal de wil van de Heer in iedere handeling en iedere gedachte uitvoeren en zijn wil zal steeds aan de Heer ondergeschikt zijn.

Amen

Tätigkeit der Kreaturen.... Schaffenskraft.... Freier Wille....

Sehet und begreifet, daß alle Kreaturen sich dem Willen Gottes unterordnen, und dann versuchet, euch klarzumachen, wie wenig eigener Willen den Menschen schon dazu befähigt, sich in der Ordnung Gottes zu bewegen, und wie vielseitig andererseits er durch diesen Willen wirken kann, d.h., welches weite Betätigungsfeld ihm erschlossen ist auf Erden.... Wie immer wieder der Mensch dazu auserkoren ist, das Äußere der Erde nach seinem Gutdünken zu gestalten, wie immer dazu von Gott die Schaffenskraft gegeben wird und diese unter rechter Anwendung seines freien Willens in jeder Weise zur Entfaltung kommen kann. Wie er also gleichsam selbst schöpferisch tätig ist, soweit es menschlichen Fähigkeiten entspricht. Überall muß zwar die Zustimmung Gottes den Gestaltungswillen des Menschen begleiten, doch wird Gott die Freiheit des Willens achten nach Möglichkeit, weshalb auch Werke entstehen, die durchaus nicht die volle Zustimmung finden können, weil sie wider Seine Gebote oder die göttliche Ordnung verstoßen.... oder auch nicht der Erhaltung des Bestehenden, sondern mehr der Zerstörung dienen.... oder denen eine gewisse Eigennützigkeit oder materielle Gewinnsucht zugrunde liegt. Wo der Mensch vollauf verfügen kann über seinen Willen und dadurch also der Kreatur um vieles voraus ist, sollte er diesen weise nützen und mit diesem Freiheitsgeschenk so umgehen, daß er jegliche Handlung zuvor dem Herrn anheimstellt.... Es wird dadurch sein Denken und Wollen recht gelenkt, und er läuft nicht Gefahr, wider die göttliche Ordnung zu verstoßen. Was in der Natur ersichtlich ist und bei aller Kreatur immer wieder beobachtet werden kann, ist die Gleichmäßigkeit der jedem Schöpfungswerk anhaftenden Tätigkeit, und so beachte der Mensch das gleiche.... er suche möglichst sich und seinen Schaffungsdrang so zu gestalten, daß er sich nicht zersplittere in einer Tätigkeit, die keinen oder nur geringen Nutzen bringt für die Menschheit. Immer ist die Dienstwilligkeit dieser gegenüber ein Faktor, der sehr bewertet wird, und immer wieder muß der Mensch darauf hingewiesen werden, daß die Liebe Grundsatz aller irdischen Tätigkeit sein soll.... Es wird dann jedes Handeln aus freiem Willen immer dem Willen Gottes entsprechen.... Er hat dann der Kreatur das eine voraus, daß seine Höherentwicklung eigenes Verdienst ist, weil er seinen freien Willen angewandt hat zum Fortschritt der Seele. Aller Kreatur ist ihre Tätigkeit auf Erden vorgeschrieben, und sie kommt dieser nach, weil sie nicht anders leben kann, als es Gottes Wille ist.... während der Mensch so endlos viele Möglichkeiten im Erdenleben hat, die in verschiedener Tätigkeit bestehen, und es ihm völlig freisteht, im Willen des Herrn zu leben, sich Ihm zu unterstellen, oder der göttlichen Anordnung entgegengesetzt sich zu betätigen. Das Beurteilungsvermögen ist jedem gegeben, den Willen des Herrn zu erkennen, denn sonst könnte nicht von einem wirklich freien Willen gesprochen werden. Nur dort ist der Wille vollkommen frei, wo der Mensch sowohl von dem einen als auch von dem Entgegengesetzten Kenntnis hat und nun nach eigenem Ermessen tun und lassen kann.... Er wird auch nimmer im Zweifel sein, was gut oder böse ist und was sonach Gott wohlgefällig ist oder Seinem Willen nicht entspricht.... Es wird also dem Willen Gottes sich unterordnen, der immer nur danach trachtet, zu wirken und zu schaffen in aller Liebe und zum Segen seiner Mitmenschen. Diesen wird Gott mit Seiner Hilfe beistehen und die Erkenntnis, die Tatkraft und den Liebewillen vermehren und stärken, und es wird ein solcher Mensch den Willen des Herrn ausführen in jeder Handlung und jedem Gedanken.... und sein Wille wird dem Herrn stets untertan sein....

Amen