In de geestelijke wereld betekenen alle wezens evenveel. Geen enkele ziel wordt minder geacht en daarom is ook het streven om deze ziel voor de eeuwigheid te winnen steeds hetzelfde. Want elke ziel is in haar oersubstantie toch een deel van God en kan daarom nooit waardeloos zijn.
Als er nu een belichaming van een ziel op aarde plaatsgevonden heeft, dan zal de ziel in dezelfde mate willen meewerken aan de verandering tot het goede als het aardse lichaam zich aan deze opgave onderwerpt. Het lichaam en de geest moeten evenveel werk verrichten, opdat de ziel het grootste voordeel uit het aardse leven haalt.
En aangezien elke ziel voor God gelijk is, worden er aan elke ziel ook dezelfde mogelijkheden gegeven om de hoogste toestand van rijpheid te bereiken. Dat wil zeggen dat er geen enkele ziel minder toebedeeld zal krijgen of dat haar geen werkingsveld onthouden zal worden dat haar zou kunnen helpen om rijp te worden.
En daarom zal elke ziel het aan zichzelf moeten toeschrijven wanneer ze de toestand van rijpheid niet bereikt. Want dan waren het de eigen wil of geestelijke traagheid die haar hinderden op de weg naar voltooiing. Waar een ziel zich ernstig aan het werk wijdt, kan ze nooit van benadeling spreken. Ze zal op dezelfde wijze bedacht worden als alle geestelijke wezens.
De belichaming wordt hun als genade gegeven. En zo kan ook elke ziel zich in de periode van belichaming buitengewoon hoog ontwikkelen. Alleen staat het haar vrij hoe ze de tijd voor de eeuwigheid benut. Als ze zich in de sferen van haar eigenlijke bestemming laat binnenleiden, dan moet ze ook deze volmaakte toestand bereiken, die aan alle geestelijke wezens in deze sfeer eigen is. Ze zal amper iets anders kunnen doen dan zich in elke relatie tot een goddelijk wezen te ontwikkelen, omdat ze in zich het bewustzijn heeft, zelf een deeltje van de eeuwige Godheid te zijn.
En aan zulk een goddelijk wezen dat zichzelf juist herkent, moet ook in de grootst mogelijke mate de hulp van de geestelijke wezens worden geboden. En het zal daarom ook nooit kunnen bezwijken, ook al lijken de weerstanden soms groot. Want de waarde van de ziel blijft onveranderd bestaan.
Alles wat uit God is, blijft onherroepelijk hetzelfde. Het verliest niet aan waarde en het kan zodoende ook niet uiteenlopend of gering toebedacht worden wanneer het er om gaat de voltooiing te bereiken. Alleen de aard van de inwerking op de zielen is verschillend en moet ook verschillend zijn, omdat elke ziel ook een eigen opvatting heeft van het doel van het aardse bestaan. En zolang ze de zuivere waarheid nog niet onderkend heeft, moet ze door inwerking van buiten zo geleid worden dat ze tot inzicht begint te komen. Ze moet voorbereid worden om de goddelijke waarheden te ontvangen.
En vele zielen hebben langere tijd nodig vooraleer deze toestand bereikt is. Ja, vaak wijzen ze aanvankelijk alles af en daardoor maken ze de weg tot inzicht zelf moeilijk. En daarom moeten zoveel mensen op aarde een zware innerlijke strijd uitvechten vooraleer ze tot het inzicht komen dat elk wezen toch door God bestemd is om met Hem in relatie te treden en dat dit alleen kan plaatsvinden wanneer het wezen volledig opgaat in zijn opgave die hem door de goddelijke Schepper gesteld werd.
Amen
VertalerDans le monde spirituel toutes les âmes valent autant l'une que l'autre. Aucune âme n’est évaluée moins et donc elles ont le même désir de conquérir la vie éternelle, parce qu'une âme dans sa substance originelle est justement une Partie de Dieu et donc elle ne peut jamais être dévaluée. Si maintenant elle a eu une incarnation sur la Terre, alors l'âme voudra participer dans la même mesure à son changement en Bien, si le corps terrestre se soumet à cette tâche. Il devra être fait un même travail sur le corps et sur l'esprit, pour que l'âme en tire les plus grands avantages à travers la vie terrestre, et vu que chaque âme est égale devant Dieu, alors à chaque âme arrivent aussi les mêmes possibilités d’atteindre la plus haute condition de maturité, c'est-à-dire qu’aucune âme ne sera pourvue moins qu’une autre ou sera privée d’un champ d'activité qui aurait pu l'aider à atteindre la maturité. Et donc chaque âme n’aura qu’à s’en prendre à elle-même si elle n’atteint pas le niveau de maturité souhaité, parce qu'alors c’est sa volonté ou sa paresse spirituelle qui l'auront freinée sur la voie du perfectionnement. Là où une âme se met sérieusement au travail, on ne peut jamais plus parler de discrimination. Elle sera pourvue de la même manière que tous les êtres spirituels. L'incarnation lui a été concédée comme une Grâce, et chaque âme, durant le temps de son incarnation, peut se développer immensément vers le Haut, elle est seulement laissée libre d’utiliser ce temps pour l'Éternité comme elle le veut. Si elle se laisse guider dans les sphères de sa vraie destination, alors elle peut même atteindre cet état parfait qui est celui de tous les êtres spirituels présents dans cette sphère. Elle ne pourra presque pas faire autrement que de se développer pour devenir un être semblable à Dieu, parce qu'elle a en elle la conscience d'être elle-même une particule de l'éternelle Divinité. Et à un tel être procédant de Dieu qui s'est reconnu comme tel, il doit lui être aussi offert l'aide des êtres spirituel dans la plus grande mesure possible, et donc il ne pourra jamais succomber, même si les oppositions semblent parfois grandes, parce que la valeur de l'âme reste immuable. Tout ce qui est de Dieu reste invariablement le même, ne perd pas de sa valeur et donc ne peut pas être pourvu autrement ou insuffisamment lorsqu’il s’agit d’atteindre la perfection. Seule la façon d'agir sur les âmes est différente et doit même l’être, parce que chaque âme a son opinion du but de l'existence terrestre et tant que celle-ci n'a pas encore reconnu la pure Vérité, elle doit être guidée à travers des effets provenant de l'extérieur de manière qu’elle commence à la reconnaître. Elle doit être préparée pour recevoir les Vérités divines, et tant que cette condition n'a pas été atteinte chaque âme a besoin de temps, souvent au début elle repousse tout et cela lui rend difficile la connaissance, et donc chaque homme terrestre a à mener une dure lutte intérieure avant qu'il comprenne que chaque être est justement destiné par Dieu d'entrer en union avec Lui, et que cela peut se produire seulement lorsqu’il s’implique totalement dans la tâche qui lui a été affectée par le Créateur divin.
Amen
Vertaler