Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/8878
8878 Uitleg van de scheppingshandeling - Over de wil van de wezens
2 november 1964: Boek 93
Er is wel een schijnbare tegenspraak die u meent te ontdekken, maar zodra u mijn onderrichtingen daarover in ontvangst neemt, zult u het juist begrijpen. Alle wezens zijn uit mijn kracht voortgekomen, die mijn eerst geschapen geest in alle overvloed toestroomde. Voor deze kracht kon hij zich zo lang niet afsluiten, tot zijn afval van Mij totaal was voltrokken. De kracht werd hem zo lang toegestuurd als hij ze wilde gebruiken voor het ontstaan van nieuwe wezens, en al deze wezens waren doorstraald met mijn liefdeskracht, zodat ze dus volmaakt waren en ook volmaakt moesten zijn, want er ontbrak hun niets, noch licht noch kracht. Bovendien kon er niets gebrekkigs uit Mij voortkomen omdat, tot aan de afval van Lucifer, hem mijn liefdeskracht ter beschikking stond, want zo lang was ook de scheppingsdaad voor hem een handeling van de grootste zaligmaking. En pas toen hij zich geheel van Mij afkeerde, hield zijn scheppingskracht op. Hij zag in de eindeloze schaar van geschapen wezens het bewijs van zijn macht en hij wees de verdere toevoer van liefdeskracht af.
Maar de afval strekte zich uit over eeuwigheden. En in deze tijd veranderde hij langzaam zijn wil, die uiteindelijk tegen Mij was gericht. En daar de wezens waren ontstaan uit zijn wil met gebruikmaking van de kracht uit Mij, had wel ieder wezen iets van zijn wil in zich. Maar daar elke scheppingsdaad hem gelukzalig maakte, omdat hij daarbij door mijn onmetelijke liefdeskracht was doorstraald, gaf hij ook op het ogenblik van de schepping zijn geheime weerstand, dus zijn wil, op, en hij gaf zich geheel en al over aan mijn liefdeskracht. Het wezen is dus wel verwekt met zijn wil, die nu het wezen ook trachtte te beïnvloeden om zijn van God afgekeerde wil aan te nemen. Maar daar het nu ook mijn voortbrengsel is geweest, gaf Ik alle wezens het zelfbeschikkingsrecht toen het moest beslissen voor of tegen hem. Want mijn liefdeslicht doorstraalde ieder wezen met zo’n helderheid, dat het ook zijn Verwekker herkende, dat het dus niet hoefde te vallen maar zich evenzo naar Mij kon keren, zelfs wanneer Ik voor hem niet zichtbaar was.
Wanneer er dus wordt gezegd: Lucifer legde zijn wil in het wezen, dan is daar niet onder te verstaan dat hij de wezens kon voorbestemmen af te vallen, want daar moest ieder wezen zelf over beslissen. Want het had net als zijn verwekker wilsvrijheid en het hoefde niet net zo te denken als de eerstgenoemde. Daarom straalde voor hem het licht in alle volheid. Onvolmaakt werd het pas, toen het dit licht niet gebruikte, toen het tegen beter weten in bij zijn wil bleef, die dus het wezen onvolmaakt liet worden. Want in het allereerste begin was het als hoogst volmaakt uitgestraald, wat alleen al daaruit bleek dat ook wezens van Mij zijn afgevallen die bij de eersten behoorden die de willende liefde van ons beiden liet ontstaan. Want ook hun wil was vrij en ze konden hun Heer of hun heer kiezen.
De afval van de geesten strekte zich uit over eindeloos lange tijden. Dus was de wil van Lucifer in deze tijden steeds weer veranderd. Hij stond nu eens op goede voet met Mij en dan was hij weer tegen Mij, zoals het hem na de ontvangst van mijn liefdeskracht aandreef. En evenzo waren ook de geschapen wezens. Nu eens behoorde hun wil Mij toe en dan weer hem. Maar van een onvolmaaktheid kon pas gesproken worden, toen hun afval duidelijk zichtbaar was, toen ze voor hun heer hadden beslist die voor hen in de hoogste gloed van licht straalde. Elke scheppingshandeling was een uitwisseling van liefdeskracht, die de lichtdrager gelukkig stemde en daarom ook alleen iets volmaakts kon voortbrengen.
De wilsvrijheid echter was een goddelijk geschenk, dus hoefde ze niet tot de val te leiden. Veeleer, op de juiste manier gebruikt, kon ze het wezen een onmetelijke gelukzaligheid opleveren. En zo was ook ieder wezen in staat zijn wil de juiste richting te geven en het had er ook de kracht voor, juist omdat het in de volheid van zijn licht inzag, waar Lucifer op aanstuurde. Dat het hem is gevolgd naar de diepte, lag dus niet aan zijn zogenaamde "gebrekkigheid" die het van zijn verwekker dus "meekreeg", maar het was zijn eigen wil, die hem in de diepte volgde ondanks het heldere licht van het inzicht. Het was dus geenszins vooraf al door Lucifer belast met een wil die zich reeds tegen God keerde voordat hem het zelfbeschikkingsrecht werd gegeven. Want het stond, zoals alles wat uit Mij was voortgekomen, in de hoogste volmaaktheid. Ik kan Mij zelf dus niet tegenspreken, het is de zuiverste waarheid die mijn openbaringen bevatten. Wat daar dus mee in tegenspraak is, draagt niet mijn geest in zich. En daarvoor geldt de volgende verklaring: de ene keer het streven van mijn tegenstander om uw geest in verwarring te brengen, wat hem lukt wanneer de band met Mij niet sterk genoeg is, wanneer u zelf door uw eigen denken hem daartoe de gelegenheid geeft de begrippen te verwarren, en de andere keer, wanneer u nog niet zo’n contact met Mij hebt dat het mijn inwerken in u toelaat, dat Ik u zou kunnen beschermen tegen het werkzaam zijn van onrijpe geesten die steeds weer opduiken wanneer een mens het licht zoekt en hij dit licht probeert te doven.
Hoe ernstiger een ontvanger van mijn liefdeslicht op Mij aanstuurt, des te zekerder klinkt mijn woord in hem, dat dan echter ook zuiver en puur is, en iedere kwade geest wordt afgeweerd die een lichtdrager in het nauw wil brengen. Hoe meer de wil en het verlangen naar zuivere waarheid in mijn lichtdragers aanwezig is, des te meer kan hij ook overtuigd zijn van de waarheid van wat hem is aangeboden. Daarom wil Ik ook dat men alle geschriften onderzoekt, want steeds weer wil mijn tegenstander een onzekerheid in de mens wekken. Hij wil dat u twijfelt aan de waarheid van datgene wat Ik zelf u verkondig. Maar u zult Mij uw geloof moeten bewijzen, u zult u niet door zijn werkzaam zijn van de waarheid van mijn woord af moeten laten brengen, want Ik zal steeds uw geest verlichten zodat u het herkent, of en wanneer hij zich heeft binnengedrongen om mijn werkzaam zijn te ontkrachten.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte