8863 Hoe is het kwade ontstaan?
3 oktober 1964: Boek 93
Zodra u mensen in Mij uw God en Schepper ziet, zodra u de juiste verhouding met Mij tot stand hebt gebracht, die van een kind met de Vader, staat u ook in de juiste relatie tot Mij, dat wil zeggen: u bent vervuld met diepe deemoed en u wacht er op door Mij aangesproken te worden, wat Ik niemand van u weiger die op de juiste wijze tot Mij bidt, waarvoor onherroepelijk de diepste deemoed nodig is, want aan de ootmoedige schenk Ik mijn genade. U mensen moet u echter voor mijn aanspreken openstellen, u moet iedere gedachte die na innig gebed in u opkomt als een antwoord van Mij zien. Want u kunt dan onmogelijk iets anders denken dan zoals het mijn wil is, omdat Ik tot u gezegd heb dat u alleen maar op de juiste manier, dat wil zeggen: in geest en in waarheid tot Mij moet bidden, opdat Ik uw gebed hoor en verhoor.
Toch hoeft u niet op ongewone resultaten te rekenen, dat u Mij nu hoorbaar verneemt, maar iedere gedachte die na innig gebed in u opkomt is mijn antwoord. En u zult dan waarlijk alleen maar goede gedachten hebben, die niet aan een andere bron ontsprongen kunnen zijn dan aan de mijne. U moet steeds bedenken dat Ik weet wanneer uw gedachten op Mij gericht zijn en dat u dan geen gedachten van de vijand kunnen treffen. U moet weten dat Mij deze houding van u ten opzichte van Mij lief is en Ik u nu geven kan naargelang de rijpheid van uw ziel, of Ik Mij hoorbaar uiten kan, wat toch in een heel enkel geval mogelijk is.
Wanneer Ik Mij echter hoorbaar kan uiten, is iedere dwaling uitgesloten. Want dan klinkt het in u als een helder klokje. U bent overgelukkig als u zo mijn stem verneemt. En Ik kan u dan openbaringen doen toekomen van diepste wijsheid en u zult zulke openbaringen zonder bezwaar geloof kunnen schenken. Nu valt echter dit ene te bedenken, dat de mens zich met dergelijke problemen bezighoudt en (alleen dan) zijn verstand een verkeerde weg gaat (kan gaan), waardoor de tegenstander de mogelijkheid gegeven is tussenbeide te komen en de mens dan ook wel een stem hoort, die hem echter niet gelukkig maakt maar een licht onbehagen in hem opwekt. En deze stem lost dan het probleem zo op, zoals het met de wil van de mens overeenkomt. En daarom is het juist bij zulke vragen dringend nodig dat hij het verzoek om "beschermd te worden tegen dwaling" tevoren naar Mij opzendt, omdat deze bede hem voor het werkzaam zijn van de tegenstander behoedt. Dan maakt hij zichzelf ontvankelijk voor het antwoord dat nu van Mij zelf tot hem kan komen, daar dit verzoek de tegenstander wegdringt.
En juist de vraag, of ook het kwade van Mij is uitgegaan, houdt u mensen heden nog bezig, evenals in de tijd van die openbaringen daarover. Ik kan u echter steeds alleen maar zeggen dat Ik geen slechte gedachten in Mij kan overwegen, dat alles alleen goed kan zijn wat van Mij is uitgegaan. Hoe is dan het kwade in de wereld gekomen?
In het denkvermogen van het wezen hebt u de verklaring. Want dit was vrij, kon dus de goede gedachten die van Mij naar het wezen toe straalden in vrije wil veranderen. En vrije wil betekent, zich in iedere richting te kunnen ontplooien. Dus is het kwade geboren in de vrije wil. Het was er tevoren niet! Het is een product van de vrije wil. Het is er, omdat het denkvermogen van het wezen hem geen beperking oplegde - een scheppingsproduct van hem, die van zijn macht blijk gaf, tegengesteld aan Mij en mijn wil, die dus, daar hij de gave had te kunnen scheppen, nu ook het "kwade" schiep, dat dit aan hem te wijten was, dat hij ter wereld heeft gebracht en daardoor dus een onrein wezen geworden is.
Steeds wilt u Mij, als het volmaaktste Wezen, het kwade ten laste leggen waarvoor bij Mij nooit plaats zou zijn geweest. Dat echter mijn tegenstander zelf de oorsprong van het kwade was, dat hij zijn denkvermogen in zichzelf tot kwaad deed worden, omdat hij zich verwijderde uit de stroomkring van mijn liefde en dit dus een "uittreden" uit mijn ordening van eeuwigheid was, dat kunt u zich niet voorstellen. Dat hij precies zoals Ik een zelfstandig wezen was en de hem van Mij uit toe gestraalde goede gedachten uit eigen vrije wil veranderen kon en ze veranderd had, was het begin van de zonde tegen Mij. Want Ik had alle wezens de vrije wil gegeven, Ik had alle wezens met een denkvermogen uitgerust.
Hoe kwam het dan dat niet alle wezens hun vrije wil en hun denkvermogen op dezelfde wijze gebruikten? Hijzelf was het die het kwade uit zich heeft voortgebracht, dat ermee begon, dat hij in zichzelf een verkeerde liefde voelde, dat hij Mij de kracht misgunde en daaruit dan al het kwade voortkwam - maar in hemzelf zijn oorsprong had, omdat hij zijn denkvermogen verkeerd gebruikte, wat Ik echter vanwege de wilsvrijheid niet veranderen kon, maar van Mij uit kwamen er geen verkeerde gedachten naar hem toe.
U moet steeds bedenken dat dit wezen, Lucifer oftewel lichtdrager, iets anders geweest is dan de wezens, voortgebracht door de wil en de kracht van ons beiden, dat Ik Mij in hem een evenbeeld geschapen heb, een wezen, dat precies zo was als Ik zelf en dat Ik ook de grootste scheppingsmacht gaf en dat derhalve ook uitermate goed was. Maar het enorme aantal van de uit ons voortgekomen wezens maakte hem arrogant, en deze verwaandheid vertroebelde tijdelijk zijn denkvermogen - en dit was al een geringe opwelling van eigenliefde die tegen mijn Wezen gericht was.
En daarom zeg Ik: Wat zijn eigen weg, buiten Mij, ging, dat verkeerde niet meer in mijn orde. En dit wezen - Lucifer - heeft met Mij gebroken en alles in hem veranderde tot een door en door slecht wezen. Het liet zelf uit zich alle slechte eigenschappen ontstaan en bracht ze tevoorschijn. U kunt steeds alleen maar zeggen: Hij, als ook een macht gelijk aan Mij, bracht het kwade in de wereld - maar niet, dat Ik ook het kwade in Mij zou hebben en op dat wezen zou hebben overgedragen. Want de omstandigheid dat er ook niet gevallen wezens waren, zou u er van moeten overtuigen dat het denkvermogen niet ten de val zou hebben hoeven te leiden, dat echter mijn tegenstander veel middelen ter beschikking stonden om zijn aanhang eveneens ten val te brengen.
Alleen al dat Ik als het hoogste Wezen voor hen niet zichtbaar was, hij echter in alle volheid van licht straalde en zij hem als hun god erkenden, niettegenstaande het helderste licht. Want de afval strekte zich uit over eeuwig lange tijden. Dus kon hij niet als "onzuivere" geest door Mij geschapen zijn en konden die slechte eigenschappen zich langzaam ontwikkelen, maar nooit hadden ze in Mij hun oorsprong, daarentegen in hem, die net als Ik machtig was, maar wel een begin had - wat hij heel goed wist. En zo is ook het kwade begonnen toen de afval van de geesten van Mij begon. Tot dan was echter alles volmaakt en dus is ook hij in alle volmaaktheid uit Mij voortgekomen, wat echter niet uitsloot dat hij zijn begaafdheid anders gebruikte dan mijn bedoeling was.
En dat had dus zijn "denkvermogen" tot stand gebracht, dat Ik echter niet voorbeschikt heb, maar van Mij uit stroomden hem altijd alleen maar goede gedachten toe. En steeds weer wijs Ik u op de ontelbare niet gevallen wezens, die eveneens het denkvermogen hadden, maar in Lucifer het misbruik van krachten ontdekten, die het kwade naar de wereld bracht en Mijzelf er verantwoordelijk voor stelde dat Ik het kwade in Me zou hebben en hij zo ook die mensen altijd op een dwaalspoor zal brengen die daarvoor ontvankelijk zijn.
Amen
Themaboekje | Titel | Downloaden |
---|---|---|
17 | De oorsprong van het kwade | ePub PDF Kindle |
120 | De geestelijke oerschepping - De val van Lucifer en van de oergeesten | ePub PDF Kindle |
Deze openbaring
als MP3 downloaden
Afdrukvoorbeeld
Kladschriften