Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/8745

8745 Een verschillend lot van de zielen na de dood

5 februari 1964: Boek 92

Ik zelf ben bij u als u mijn woord verneemt en mijn nabijheid moet u met licht en kracht vervullen omdat Ik zelf de Oerbron ben van licht en kracht. Dat u daar nu zuiver lichamelijk niets van zult merken, is ter wille van uzelf niet anders mogelijk. Want het zwakke lichaam zou vergaan in de doorstraling, als Ik deze niet alleen op uw ziel zou richten, die al een grote mate van licht en kracht kan verdragen en in deze toestand gelukkig is. U zult dit nu moeten geloven, want Ik kan u daarvoor geen ander bewijs geven dan dat u mijn woord zult vernemen en dit woord uw ziel ook gelukzaligheid moet bezorgen. Dit is toch het bewijs van mijn rechtstreeks contact, want mijn woord is kracht en licht en dit houdt u vast. Het kan niet meer vergaan, het is het zichtbare teken van mijn tegenwoordigheid dat u ook dan nog gelukkig zal maken, wanneer u deze innige band losmaakt doordat u weer de wereld en haar eisen in acht neemt.

Maar u bent van licht en kracht vervuld en zult alle verleidingen van de wereld weerstaan. Uw blik is voortdurend op Mij gericht en u zult Mij ook niet meer verlaten, zoals ook Ik u niet meer zal laten gaan, u die van Mij bent geworden door de innige band met Mij. En Ik wil u steeds weer opnieuw gelukkig stemmen, doordat Ik u zal inwijden in diepe geheimen, in een weten dat alleen Ik u kan overbrengen, omdat het geestelijke gebieden aanroert die voor u als mens nog gesloten zijn zolang Ik zelf ze niet voor u open. En zo'n weten zal u steeds gelukkig stemmen en ook mijn overgrote liefde voor u aantonen. De overgang uit het aardse bestaan in het geestelijke rijk is geheel in overeenstemming met de toestand van rijpheid van de mens en daarom dus geheel verschillend.

Een ziel die nog gebrekkig is gevormd, die niet veel liefde kan laten zien, weet meestal niet dat ze lichamelijk dood is. Ze houdt zich nog op in dezelfde omgeving en zal alleen niet met zichzelf in het reine komen, omdat ze overal op hindernissen stuit, die zich voordoen omdat ze gelooft nog te leven en toch noch wordt aangehoord, noch dingen kan verrichten die ze op aarde heeft gedaan. En zulke zielen bevinden zich ook in de duisternis die in overeenstemming met hun lage graad van liefde ondoordringbaar is of af en toe in een lichte schemertoestand overgaat. Zo'n ziel is dus niet gelukkig en ze dwaalt rond. Ze klampt zich vast aan gelijk geaarde zielen op aarde, tracht dezen haar gedachten op te dringen en weert alle wezens af die haar willen helpen in haar toestand, die ook zo lang kan aanhouden, of ook slechter kan worden, als ze niet in zichzelf keert en over haar toestand nadenkt.

Verlaat echter een ziel de aarde, die geen slechte levenswandel leidde, die ook kleine verdiensten heeft verworven door werken van liefde, maar die niet zo zeer bereid was te geloven en de weg naar Mij in Jezus niet heeft gevonden op aarde, dan zal deze ook vaak niet weten dat ze lichamelijk niet meer op de aarde vertoeft. Ze zal door uitgestrekte eenzame oorden gaan, wel in een lichte schemering, maar niet in staat iets waar te nemen, geen wezens ontmoeten en alleen zijn met haar gedachten. En ze zal nog voortdurend bezig zijn met veel wereldse gedachten, erg verlangen naar de meest verschillende dingen en eronder lijden dat ze niets bezit, wat ze niet kan begrijpen en daarom denkt, door catastrofen of haar niet welgezinde mensen in eenzame landstreken te zijn overgeplaatst en ze zal nu steeds weer op zoek zijn naar een uitweg. En ze kan eindeloze tijden door zulke streken trekken, tot ze langzaam door deze woestenij op andere gedachten komt en dan ook met gelijk geaarde wezens samenkomt, wat al een kleine vooruitgang betekent. Want zodra ze van gedachten kan wisselen, bestaat de mogelijkheid zulke zielen te onderrichten. Want meestal zijn het lichtwezens die in dezelfde omhulling de wezens tegemoet treden om hen te helpen dat ze inzicht in zichzelf krijgen. Dan begint ook voor deze zielen een langzame klim omhoog.

En verlaat nu een ziel haar aardse lichaam die Mij op aarde erkende, wier levenswandel een leven in liefde was, die in Mij geloofd heeft in Jezus en dus ook van haar oerschuld verlost is, dan gaat deze ziel het lichtrijk binnen. Dat wil zeggen: ze zal zichzelf terugvinden in een heerlijke streek waar ze het diepste geluk ervaart, waar ze ontvangen wordt door wezens die net als zij doorstraald zijn met licht. Ze zal haar geliefden terugzien, ze zal alle aardse moeilijkheden hebben afgelegd, ze zal kunnen gaan waarheen ze verlangt, waar ze maar zou willen vertoeven, ze zal een gelukzaligheid ervaren waarvan ze op aarde geen voorstelling had. Ze zal in vurige liefde tot Mij ontbranden, Die u zo'n heerlijkheid bereidt.

Ze zal ook bliksemsnel inzien wat haar tot nu toe onbekend was, hetzij het op de hoogte zijn van de diepste wijsheden of van het geestelijke gebied dat u op aarde niet bij benadering geschetst kan worden. Ze zal zich overstelpt met liefde op de wezens richten die haar hulp nodig hebben, hetzij op aarde of ook in het rijk hierna. Ze zal Mij willen dienen met volle overgave en zich met gelijk rijpe geesten aaneensluiten tot de grootste krachtsontplooiing om reddingswerken te beginnen die zeer grote kracht vereisen. Voor deze ziel is de overgang van de aarde in het geestelijke rijk alleen het ontwaken uit een tot nu toe dode toestand ten leven. Want daar ze tot het ware leven is gekomen, komt haar de toestand als mens nu slechts voor als een toestand des doods en vol barmhartige liefde keert ze zich nu naar de "nog dode" toe om hem te helpen eveneens tot leven te komen. Want wat geen menselijk oog ooit heeft gezien en geen menselijk oor ooit heeft gehoord, dat heb Ik diegenen bereid die Mij liefhebben.

Zou u mensen op aarde slechts kunnen vermoeden welk lot u daarboven kan wachten, dan zou u er waarlijk met al uw zinnen naar streven u dit lot te scheppen. Maar deze kennis kan u niet tevoren worden gegeven. Ze kan u wel worden voorgehouden, maar zolang u er geen bewijs voor hebt, betekent dit weten voor u te weinig om er ernstig gebruik van te maken. Het is echter voor een ziel uitermate heerlijk wanneer ze het leven op aarde meteen na haar dood kan verruilen voor het leven in het lichtrijk, wanneer ze het moeilijke rijpwordingsproces niet nog in het hiernamaals moet doormaken, want dit kan vaak eindeloos lange tijd vragen als de ziel niet veel liefdevolle voorbeden wordt gegeven van de kant van de mensen. En weer zullen alleen diegenen een voorbede gewaarworden, die liefdevolle gedachten navolgen. En deze zal altijd alleen die mens verwerven, die zelf werken van liefde heeft verricht. Dan zal ook zijn positieve ontwikkeling gemakkelijker plaatsvinden en het verlangen naar het weerzien met zijn geliefden kan ook een krachtige aansporing zijn, zoals ook iedere onderrichtende geestverwant, wiens onderrichtingen door de ziel worden aangenomen, hem zal helpen sneller rijp te worden.

Maar een juiste voorstelling zult u mensen u niet kunnen maken zolang u op aarde vertoeft. Er kunnen u alleen aanduidingen gegeven worden over de verschillende sferen die verblijfplaats van de ziel kunnen zijn. En ieder mens moet dankbaar zijn voor ziektes en leed van allerlei aard, die een ziel gegarandeerd een beter lot opleveren, hoe ze ook geaard is, dan wanneer ze zonder lijden van de aarde scheidt, vooropgesteld dat niet de graad van liefde en geloof een ziel het lichtrijk waarborgt.

Maar het merendeel der mensen is zonder liefde en zonder geloof in Jezus Christus. En voor dezen zal de overgang van het leven naar de dood geen aangename zijn, want zij zullen daarboven aantreffen waar zij op aarde naar streefden. Het verlangen naar de aardse wereld zal bij de wereldse mensen nog enorm groot zijn en toch geen vervulling meer vinden. De ziel zal zich in een schijnbestaan wel zelf een wereld scheppen, maar ze zal spoedig beseffen dat het slechts fantomen zijn, tot zij zelf op den duur totaal vereenzaamt en inziet dat ze armzalig van aard is en erg verlangt naar een verandering in haar toestand. Dan zal ze ook geholpen worden.

Maar ook diegenen die niet goed en niet slecht leefden op aarde, zullen geen benijdenswaardig lot mogen verwachten in het rijk hierna. Weliswaar zal niet de diepste duisternis op hen drukken, maar hun onwetendheid zal ze kwellen, want ze kunnen er zelf geen verklaring voor vinden waarom ze niets kunnen zien, met niemand meer kunnen spreken en toch bestaan. Ze zullen weinig kracht bezitten en pas wanneer ze aan Mij denken zal het om hen heen een beetje lichter worden. En dan pas kunnen mijn lichtboden hen tegemoet gaan en hen helpen hun toestand te verbeteren, vooropgesteld dat ze zich laten onderrichten en van hun opvattingen tot nu toe afzien. Maar zalig zijn zij die al die moeilijke belevenissen in het rijk hierna niet hebben, voor wie het lichtrijk is geopend en die nu alle heerlijkheden in bezit mogen nemen die de Vader Zijn kinderen in overmaat aanbiedt, omdat Ik hen liefheb en zij mijn liefde nu ook beantwoorden.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte