Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/8693
8693 De uitwerking van onjuiste leren in het hiernamaals
5 december 1963: Boek 91
Er zal nog veel dwaling door Mij moeten worden rechtgezet, vooraleer de mensen zich in de waarheid zullen bewegen. Het denken van de mensen is volledig op een dwaalspoor gebracht. Een onjuiste leer heeft vele andere verkeerde leren tot gevolg. En de mensen zijn er niet van af te brengen. Ze hangen als waarheid aan wat hun werd gebracht door mensen die zelf niet in de waarheid konden wandelen, omdat hun geest niet gewekt was. En talloos vele zielen gaan in deze toestand zonder licht het rijk hierna binnen. Ze verdedigen ook dan nog hun leerstellingen en laten zich er niet van overtuigen dat hun denken verkeerd was en is, zolang ze geen licht accepteren dat voor hen ook daar boven schijnt, maar hun vrije wil nodig heeft het aan te nemen. Ook in het rijk hierna is er een strijd tussen licht en duisternis, want steeds weer trachten lichtwezens een licht te ontsteken voor hen die nog een verduisterde geest hebben. Maar zeer vaak is hun moeite vruchteloos omdat de zielen in hun dwaling volharden.
Deze laatsten kunnen evenwel niet begrijpen dat ze geen gelukzaligheid ervaren, ofschoon ze menen op aarde alles gedaan te hebben om de hemelse gelukzaligheid te verwerven. En niet voordat het hun helemaal duidelijk is, dat mijn wil waarlijk een andere is dan Hij hun op aarde werd voorgesteld, niet voordat ze de waardeloosheid inzien van datgene wat van hen werd verlangd, niet voordat ze inzien dat Ik andere eisen aan een mens stel dan kerkelijke gebruiken en uiterlijkheden na te komen - dat Ik alleen liefde vraag van de mensen en een mens alleen beoordeel naar de graad van zijn liefde en overeenkomstig de graad van zijn liefde ook zijn gelukzaligheid kan zijn, hebben al deze zielen geen benijdenswaardig lot, zelfs wanneer ze zich niet in uiterste duisternis bevinden. Maar ze maken ruzie en begrijpen hun ongelukkige toestand niet. Ja, ze maken zichzelf vaak verwijten deze uiterlijkheden en geboden, door mensen uitgevaardigd, niet voldoende te zijn nagekomen en daarom nog niet toegelaten te worden tot de gelukzaligheid. En die zou in korte tijd hun deel kunnen worden als ze maar de onderrichtingen van de lichtwezens zouden aannemen, of zich daar een beetje licht verschaffen waar de straal van de liefde naar de aarde wordt gestuurd, waar de zuiverste waarheid wordt uitgedeeld en door alle hongerende zielen gretig in ontvangst wordt genomen.
Maar net als op aarde, zijn ze ook in het rijk hierna halsstarrig en wijzen alles af wat hun opvattingen tegenspreekt. En juist bij deze fanatici heeft de tegenstander nog steeds grote macht. Want ook in het rijk hierna verzuimen ze één ding: elkaar helpend bij te staan, waardoor de graad van hun liefde zou worden vergroot en hun weerstand tegen het licht verzwakt. Ze kunnen in het geestelijke rijk geen stap verder komen, omdat ook daar de liefde de kracht is die de ziel helpt opwaarts te gaan. Maar de liefde is ook het licht en liefde kunnen ze ook elkaar in het rijk hierna schenken, want waar nog geen gelukzaligheid is, is nog nood en ellende, en steeds zal een ziel de andere kunnen bijstaan. Maar dan zal ook het denken van de zielen steeds helderder worden en ze zullen ook vragend met elkaar van gedachten wisselen en het antwoord zal hun zeker toekomen.
Maar steeds komt de liefde op de eerste plaats. En de grote geestelijke dwaling bij die zielen bestaat daarin, dat ze datgene wat het menselijk verstand tot een "goddelijke leer" heeft verheven, boven de liefde stellen - dat ze steeds eerst dat navolgden wat mensen eisten en geen acht sloegen op goddelijke eisen. En er is eeuwig geen verandering in hun toestand als ze de liefde niet op de eerste plaats stellen en dus door een liefdevolle wil tegenover andere zielen om te helpen, ook tot het inzicht van de zuivere waarheid komen, die hun dan ook onbeperkte hemelse vreugden zal bereiden.
Daarom zal ieder mens wiens denken op een dwaalspoor werd gebracht op aarde, maar wiens wil om lief te hebben en in liefde te werken een hoge graad bereikte, plotseling in het rijk hierna tot inzicht komen en hij zal de dwaling bereidwillig laten varen. Hij zal zijn best doen zijn weten ook aan andere zielen over te dragen, omdat hij het grote onheil beseft dat de dwaling sticht en omdat hij de geestelijke blindheid graag wil opheffen, want de liefde zet hem ook aan om te helpen. En diens invloed kan daarom buitengewoon zegenrijk zijn, omdat hijzelf op aarde net zo dacht maar wat hij hun nu als foutief kan aantonen en daarom ook succes kan boeken bij die zielen die hem nu gehoor schenken.
De dwaling is het ergste vergif voor de zielen van mensen en daarom wordt er door het licht onverbiddelijk strijd gevoerd tegen de duisternis. En het licht zal ook eenmaal zegevieren. Maar het staat de ziel vrij of hij kiest voor het licht of de duisternis. Hij wordt niet gedwongen en kan vrij zijn keuze maken, maar er wordt alles aan gedaan dat hij nog op aarde tot het inzicht van de waarheid komt. Maar ook in het hiernamaals verminderen de lichtwezens hun inspanningen niet, want alleen die ziel kan zalig worden die vaststaat in de waarheid.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte